ECLI:NL:GHAMS:2018:7

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
1357-17 en 1358-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding na vrijspraak in het Passageproces

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, heeft verzoeker, geboren in 1969, een verzoek ingediend tot schadevergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na zijn vrijspraak in een langdurige strafzaak die deel uitmaakte van het Passageproces. Verzoeker heeft een schadevergoeding van € 118.000 gevraagd, later verhoogd naar € 123.000, voor de schade die hij stelt te hebben geleden door ondergane preventieve hechtenis. Het hof heeft op 22 december 2017 de advocaat-generaal, verzoeker en zijn advocaat gehoord in raadkamer. De advocaat-generaal heeft de gevraagde vergoeding betwist en geconcludeerd tot een toewijzing van € 9.485, gebaseerd op forfaitaire bedragen voor de ondergane hechtenis.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in de periode van 27 mei 2008 tot 19 juni 2008 in verzekering is gesteld en dat hij van 30 mei 2008 tot 22 augustus 2008 in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De rechtbank heeft op 29 januari 2013 verzoeker veroordeeld, maar het hof heeft hem op 29 juni 2017 vrijgesproken. Het hof oordeelt dat de schadevergoeding enkel betrekking heeft op de preventieve hechtenis en dat de door verzoeker gestelde immateriële schade onvoldoende onderbouwd is. Het hof kent uiteindelijk een schadevergoeding toe van € 9.410, wat overeenkomt met de geldende normbedragen voor de ondergane hechtenis.

Daarnaast heeft verzoeker ook een verzoek ingediend op basis van artikel 591a Sv voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand, waarvoor hij € 2.783 heeft gevraagd. De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft dit verzoek beoordeeld en uiteindelijk een vergoeding van € 550 toegekend, wat het gebruikelijke forfaitaire bedrag is voor dergelijke verzoeken. De beslissing is op 5 januari 2018 uitgesproken.

Uitspraak

beschikkingen
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummers: R 1357-17 (89 Sv)
Parketnummer: 23-000726-13
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [1969] te [adres] ,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. P.C. Tuinenburg,
[adres] .

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van in totaal € 118.000 ter zake van schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is het verzoek gecorrigeerd en vermeerderd tot € 123.000.

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 22 december 2017 de advocaat-generaal, verzoeker en zijn advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

3. Het verzoek, het standpunt van het Openbaar Ministerie en de beoordeling door het hof

Het verzoek
Het verzoekschrift (dat wel door zijn advocaat maar niet door [verzoeker] is ondertekend) is tijdig ter griffie van dit hof ingediend. In raadkamer heeft [verzoeker] verklaard in te stemmen met het door zijn advocaat geformuleerde schriftelijke verzoek en de onderbouwing daarvan. Dat betekent dat [verzoeker] wordt ontvangen in zijn verzoek.
De kern van de onderbouwing van het verzoek houdt het volgende in.
Voor [verzoeker] is met het vrijsprekende arrest van het hof op 29 juni 2017 een eind gekomen aan een zeer lange en voor hem bezwarende periode. Hij is verdachte geweest van betrokkenheid bij de moord op Van Maurik in 1993. De op deze moord betrekkelijke strafzaak is als het ware verzwolgen door het zogenoemde Liquidatieproces Passage. De bijzondere aard, de grote omvang en ook het verloop van dat proces – waarin de strafzaken tegen een groot aantal verdachten van betrokkenheid bij veel levensdelicten gelijktijdig zijn behandeld – hebben tot gevolg gehad dat (de behandeling van) de strafzaak op het leven van [verzoeker] (en dat van de zijnen) zeer zwaar heeft gedrukt.
Was met een meer kritisch oog, een meer onbevangen aanpak en een niet door het Passageproces vertroebelde blik naar [verzoeker] en zijn zaak gekeken, dan had hij kunnen blijven wat hij al vanaf het begin was: op zijn best een getuige.
De aard van de verdenking tegen [verzoeker] en het zijn van onderdeel van dat Passageproces hebben voor hem meegebracht dat hij door politie en justitie – in hun wens tot bewijsvergaring tegen andere verdachten – niet eerlijk is bejegend. In het licht van het soortelijk gewicht van dat Passageproces hebben niet alleen de in die zaak figurerende kroongetuigen, maar heeft ook [verzoeker] gerechtvaardigd kunnen vrezen voor de eigen veiligheid. Zijn proceshouding wordt door dat aspect mede verklaard.
De met het – voor [verzoeker] : grillige – verloop van het Passageproces in twee feitelijke instanties gemoeide tijd – maar liefst 10 jaren – is bovendien gepaard gegaan met veel media-aandacht. De strafzaak heeft niet slechts in het gemoed van [verzoeker] maar ook in zijn sociale (gezins)leven diepe sporen achtergelaten, die tot op de dag van vandaag worden gevoeld. Daarnaast is verzoeker ook in zijn professionele leven geraakt door de verdenking. Dit alles maakt, dat waar het Passageproces als buitengewoon moet worden getypeerd, dat ook heeft te gelden voor de aan verzoeker toe te kennen schadevergoeding. Daarom kan in redelijkheid niet worden volstaan met de forfaitaire vergoedingen, en is een vergoeding van € 1000 gerechtvaardigd, voor elke dag die door [verzoeker] in preventieve hechtenis is doorgebracht, in totaal 123 dagen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft de stellingen van [verzoeker] in zoverre weersproken dat de gevraagde vergoeding kan worden toegewezen tot de in de regel toegekende (forfaitaire) bedragen, zoals geldend ten tijde van de door [verzoeker] ondergane hechtenis. Daarbij heeft de advocaat-generaal gedifferentieerd naar de grondslag van toegepaste hechtenis – verzekering of voorlopige hechtenis – en voorts naar al dan niet toegepaste beperkende maatregelen. De beschadiging van [verzoeker] in zijn professionele leven is weliswaar gesteld, maar de voor een de forfaitaire bedragen overstijgende vergoeding nodige feitelijke onderbouwing ontbreekt. Voor toekenning van hogere bedragen bestaat derhalve geen grond, aldus de advocaat-generaal. In de visie van de advocaat-generaal komt het verzoek voor toewijzing tot het bedrag van € 9.485 in aanmerking. Dit bedrag bestaat uit:
  • inverzekeringstelling van 27 mei tot en met 30 mei 2008 (3 x € 95)
  • voorlopige hechtenis van 30 mei 2008 tot 22 augustus 2008 (84 x € 70)
  • beperkende maatregelen van 27 mei 2008 tot en met 19 juni 2008 (24 x € 25)
  • voorlopige hechtenis van 30 januari 2013 tot en met 5 maart 2013 (34 x € 80).
De beoordeling van het verzoek
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden. Het hof is – met verzoeker en de advocaat-generaal – van oordeel dat alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van schadevergoeding.
In de sleutel van deze op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering gevoerde procedure komt louter de schade die [verzoeker] ten gevolge van preventieve hechtenis heeft geleden voor vergoeding in aanmerking. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Door en namens [verzoeker] is met juistheid gesteld dat het Passageproces als een geheel trekken vertoont van een buitengewoon strafproces, waarvan de strafzaak tegen [verzoeker] als gewezen verdachte deel heeft uitgemaakt. Het is ook in enige mate invoelbaar dat de strafzaak en het verloop daarvan op het leven van verzoeker een onuitwisbare indruk zullen hebben gemaakt. De oorzaken daarvan kunnen in elk geval worden gevonden in de omvang en de lange duur van de berechting in twee feitelijke instanties, als ook in het verloop daarvan. Zo is verzoeker, na toepassing van preventieve hechtenis (ruwweg vanaf eind mei 2008 tot en met eind augustus 2008) en nadat de officier van justitie in zijn strafzaak tot vrijspraak had gerekwireerd door de rechtbank in januari 2013 tot langdurige gevangenisstraf veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan moord. Omdat de rechtbank bij dat veroordelende vonnis ook zijn gevangenneming heeft bevolen is verzoeker vanaf eind januari 2013 andermaal in hechtenis genomen. Vervolgens heeft het hof begin maart 2013 de voorlopige hechtenis geschorst, waarna het met de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep is begonnen. Tijdens die behandeling heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring en de oplegging van gevangenisstraf. Het hof heeft verzoeker in juni 2017 uiteindelijk vrijgesproken.
Met het voorgaande is echter niet gegeven dat het aan het hof vrijstaat om te treden buiten de strafvorderlijke oevers, zoals deze in het voorgaande zijn benoemd en voorop zijn gesteld, wat er overigens zij van de verwijten die door [verzoeker] zijn gemaakt aan het adres van politie en justitie.
De vaststelling van de schadevergoeding
Het is in het algemeen denkbaar, dat toekenning van de ingevolge afspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geldende normbedragen voor vergoeding van de door ondergane preventieve hechtenis geleden schade in het voorkomende geval niet toereikend is.
Waar het gaat om gestelde vermogensschade is dan een genoegzame onderbouwing nodig. In casu heeft [verzoeker] getracht die onderbouwing te verschaffen, doch naar het oordeel van het hof is hij daarin niet geslaagd. Wat door derden aan het papier is toevertrouwd is daarvoor te vaag, speculatief, te weinig feitelijk en biedt onvoldoende houvast.
Waar het gaat om geleden immateriële schade geldt in wezen hetzelfde. Wanneer de onderbouwing van het verzoek in aanmerking wordt genomen lijkt [verzoeker] uit het oog te hebben verloren dat niet ter toets staat wat de gevolgen van de strafzaak voor hem zijn geweest; het is slechts de tegen hem toegepaste preventieve hechtenis die in deze procedure bij de beoordeling van de omvang van geleden schade tot uitgangspunt genomen dient te worden. Het is voorstelbaar dat de tweede periode van voorlopige hechtenis (door de rechtbank bevolen bij gelegenheid van het veroordelend vonnis) de verzoeker zwaar zal zijn gevallen, mede in aanmerking nemend dat de officier van justitie nog tot zijn vrijspraak had gerekwireerd. Daar staat echter tegenover dat het hof ondanks het gegeven van het veroordelende vonnis die periode voor hem sterk heeft bekort, door reeds voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep in maart 2013 de bevolen voorlopige hechtenis te schorsen. Het hof heeft bij die beslissing tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis overwegingen gewijd aan onder meer het procesverloop in eerste aanleg, het gegeven dat [verzoeker] zijn berechting in eerste aanleg grotendeels in vrijheid heeft kunnen ondergaan daaronder begrepen.
Al met al ziet het hof in wat ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd geen toereikende grond voor toekenning van hogere dagvergoedingen dan de ten tijde van de ondergane hechtenis geldende normbedragen. Dit betekent dat het hof het verzoek in zoverre zal afwijzen. Indien en voor zover [verzoeker] heeft bedoeld dat de grondslag van zijn gestelde schade ook ligt in (het verloop van) de behandeling van zijn strafzaak, als onderdeel van dat Passageproces, zal hij zijn vordering bij de burgerlijke rechter hebben aan te brengen.
[verzoeker] is op 27 mei 2008 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – betrokkenheid bij moord. De op 30 mei 2008 bevolen voorlopige hechtenis van verzoeker is op 22 augustus 2008 opgeheven. De rechtbank Amsterdam heeft op 29 januari 2013 - in het veroordelend vonnis - de gevangenneming van [verzoeker] bevolen. De tenuitvoerlegging daarvan is op 30 januari 2013 aangevangen. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 4 maart 2013 zijn voorlopige hechtenis met ingang van 5 maart 2013 geschorst. [verzoeker] heeft van 27 mei 2008 tot 19 juni 2008 zijn detentie in beperkingen doorgebracht.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis als volgt:
€ 9.410 bestaande uit:
  • inverzekeringstelling van 27 mei t/m 30 mei 2008 (3 x € 95)
  • voorlopige hechtenis van 30 mei 2008 tot 22 augustus 2008 (84 x € 70)
  • beperkende maatregelen van 30 mei 2008 tot en met 19 juni 2008 (21 x € 25)
  • voorlopige hechtenis van 30 januari 2013 tot en met 5 maart 2013 (34 x € 80).

4.Beslissing

Het hof:
Kent ten laste van de Staat aan verzoeker een vergoeding toe van
€ 9.410(zegge: negenduizend vierhonderdtien euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R. Veldhuisen, R.P.P. Hoekstra en R.M. Steinhaus in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 5 januari 2018.
Rekestnummer: R1358-17 (591a Sv)
Parketnummer: 23-000726-13
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [1969] te [adres] ,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. P.C. Tuinenburg,
[adres] .

1.Inhoud van het verzoek

[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift op de voet van artikel 89 Sv tevens verzocht om een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 2.783,00 ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoekschrift.

2.Procesverloop

De voorzitter van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 22 december 2017 de advocaat-generaal, verzoeker en zijn advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot een bedrag van € 550, zijnde de forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het verzoekschrift.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Het verzoek strekt tot een vergoeding van € 2.300 “…voor het opstellen, toelichten en verdedigen…” van het op de voet van artikel 89 Sv ingediende verzoekschrift, te vermeerderen met de over dat bedrag verschuldigde BTW, ofwel € 483.
Ter onderbouwing heeft de advocaat van [verzoeker] bij gelegenheid van de behandeling in raadkamer een urenspecificatie en een factuur overgelegd. Gelet op de inhoud van dat verzoekschrift en de met de behandeling daarvan in openbare raadkamer gemoeide tijd, acht de voorzitter geen termen aanwezig voor toekenning van een hogere vergoeding dan die welke ingevolge het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als normbedrag (€ 550) in de regel wordt toegekend. Bij dit oordeel is betrokken dat de advocaat [verzoeker] in de strafzaak in twee feitelijke instanties als zijn raadsman heeft bijgestaan en ook daarom moet worden aangenomen dat het formuleren van het verzoek en de onderbouwing daarvan ondanks de omvang van het Passageproces voor de advocaat niet dermate gecompliceerd en tijdrovend is geweest dat een afwijking van het forfaitaire bedrag - waarin immers reeds is verdisconteerd dat soms meer en soms minder dan gemiddelde tijd aan een verzoek zal zijn besteed - daarmee is gerechtvaardigd.
Uit het voorgaande volgt, dat de voorzitter het op artikel 591a Sv gebaseerde verzoek van de advocaat tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het ingediende verzoekschrift op de voet van artikel 89 Sv, zal toewijzen tot het bedrag van € 550.

4.Beslissing

De voorzitter:
Kent uit ’s Rijks kas aan verzoeker een vergoeding toe van € 550 (zegge: vijfhonderdenvijftig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de voorzitter van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, mr. R. Veldhuisen, in tegenwoordigheid van mr. Mulder, als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 5 januari 2018.