In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, heeft verzoeker, geboren in 1969, een verzoek ingediend tot schadevergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na zijn vrijspraak in een langdurige strafzaak die deel uitmaakte van het Passageproces. Verzoeker heeft een schadevergoeding van € 118.000 gevraagd, later verhoogd naar € 123.000, voor de schade die hij stelt te hebben geleden door ondergane preventieve hechtenis. Het hof heeft op 22 december 2017 de advocaat-generaal, verzoeker en zijn advocaat gehoord in raadkamer. De advocaat-generaal heeft de gevraagde vergoeding betwist en geconcludeerd tot een toewijzing van € 9.485, gebaseerd op forfaitaire bedragen voor de ondergane hechtenis.
Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in de periode van 27 mei 2008 tot 19 juni 2008 in verzekering is gesteld en dat hij van 30 mei 2008 tot 22 augustus 2008 in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De rechtbank heeft op 29 januari 2013 verzoeker veroordeeld, maar het hof heeft hem op 29 juni 2017 vrijgesproken. Het hof oordeelt dat de schadevergoeding enkel betrekking heeft op de preventieve hechtenis en dat de door verzoeker gestelde immateriële schade onvoldoende onderbouwd is. Het hof kent uiteindelijk een schadevergoeding toe van € 9.410, wat overeenkomt met de geldende normbedragen voor de ondergane hechtenis.
Daarnaast heeft verzoeker ook een verzoek ingediend op basis van artikel 591a Sv voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand, waarvoor hij € 2.783 heeft gevraagd. De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft dit verzoek beoordeeld en uiteindelijk een vergoeding van € 550 toegekend, wat het gebruikelijke forfaitaire bedrag is voor dergelijke verzoeken. De beslissing is op 5 januari 2018 uitgesproken.