In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling van de aangever, die op 9 maart 2014 in Amsterdam zou zijn mishandeld. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk vastpakken en duwen van de aangever, wat zou hebben geleid tot letsel en pijn. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 februari 2018 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de getuigen gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als manager in een bar werkte en dat de aangever zich agressief gedroeg. De verdachte heeft de aangever naar buiten begeleid, waarbij enige dwang is toegepast. Het hof oordeelde dat de pijn die de aangever heeft ervaren, waarschijnlijk het gevolg was van zijn eigen gedrag en niet van de handelingen van de verdachte. Daarom heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de hem tenlastegelegde feiten had gepleegd, en heeft hij de verdachte vrijgesproken.
Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 150, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.