ECLI:NL:GHAMS:2018:902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
23-003226-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mishandelingszaak; pijn veroorzaakt door eigen handelen van aangever

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling van de aangever, die op 9 maart 2014 in Amsterdam zou zijn mishandeld. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk vastpakken en duwen van de aangever, wat zou hebben geleid tot letsel en pijn. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 februari 2018 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de getuigen gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als manager in een bar werkte en dat de aangever zich agressief gedroeg. De verdachte heeft de aangever naar buiten begeleid, waarbij enige dwang is toegepast. Het hof oordeelde dat de pijn die de aangever heeft ervaren, waarschijnlijk het gevolg was van zijn eigen gedrag en niet van de handelingen van de verdachte. Daarom heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de hem tenlastegelegde feiten had gepleegd, en heeft hij de verdachte vrijgesproken.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 150, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003226-16
datum uitspraak: 5 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-178821-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), meermalen, althans eenmaal, (met kracht) bij het/de lichaam/armen heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of (met kracht) op/tegen de grond heeft gegooid en/of tegen het lichaam heeft geduwd (mede) tengevolge waarvan, althans waarna, die [slachtoffer] op/tegen de grond is gevallen en/of terechtgekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter, mede op grond van een in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris door een getuige afgelegde verklaring.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd en dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 150.

Vrijspraak

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan van de volgende feitelijke gang van zaken worden uitgegaan.
In de nacht van zaterdag 8 maart 2014 op zondag 9 maart 2014 was de verdachte als manager werkzaam in [bar] in de Reguliersdwarsstraat te Amsterdam, alwaar ook zich de aangever, [slachtoffer] , en enkele vrienden van hem bevonden. Op enig moment is de aangever aangesproken door [naam] , een (andere) medewerker van [bar] , in verband met het feit dat de aangever bij/voor de nooduitgang stond, hetgeen niet was toegestaan. Dat gesprek ging gepaard met enig licht handgemeen, waarna [naam] de verdachte heeft ingelicht over hetgeen was voorgevallen. De verdachte heeft zich begeven naar de plaats waar de aangever en zijn vrienden stonden. Voordat de verdachte hen kon aanspreken, sprongen de aangever en één van zijn vrienden op hem af. De verdachte duwde laatstgenoemde van zich af en paste bij eerstgenoemde, de aangever, een armklem toe – waarbij hij de aangever tevens met zijn andere hand in de nek beetpakte – teneinde hem via de trap naar buiten te begeleiden, hetgeen hij ook heeft gedaan.
Het hof stelt voorop dat het horecapersoneel in de regel niet verboden is gasten die zich agressief gedragen in de desbetreffende uitgaansgelegenheid naar buiten te begeleiden, ook als daar enige dwang aan te pas komt. In de onderhavige zaak is niet geheel uitgesloten dat de aangever, toen hij naar buiten werd gebracht, enige pijn heeft ondervonden, maar het hof acht veeleer aannemelijk dat die is veroorzaakt door het gedrag van de aangever zelf – die zich op de trap is gaan verzetten tegen zijn verwijdering uit [bar] – dan dat die het gevolg is geweest van het handelen van de verdachte.
Het voorgaande brengt mee dat niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.700. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard aan het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de uitgevaardigde strafbeschikking.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 maart 2018.
[…]