ECLI:NL:GHAMS:2018:903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
23-001817-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake ontucht met minderjarige stiefkleindochter en strafmaatoverweging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 mei 2017. De verdachte, geboren in 1960, was beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige stiefkleindochter, die op het moment van de feiten 12 en 13 jaar oud was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd verhoogd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren.

Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, waarbij het de vertrouwensrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer als bijzonder zwaarwegend heeft aangemerkt. De verdachte had zich gedurende een jaar schuldig gemaakt aan herhaaldelijke ontucht, wat een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer betekende. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld en dat hij openheid van zaken had gegeven na de confrontatie met de feiten. De verdachte heeft gezondheidsklachten en heeft aangegeven zijn behandeling bij GGZ Noord-Holland Noord te willen voortzetten.

Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger, tot schadevergoeding van € 4.500,00 voor immateriële schade. Het hof heeft deze vordering toegewezen, waarbij het de omvang van de schade heeft vastgesteld op basis van billijkheid. De verdachte is verplicht om deze schadevergoeding te betalen, met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep opnieuw toegewezen, ondanks verweer van de raadsman van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001817-17
Datum uitspraak: 13 februari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-700598-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan voorwaardelijk zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, een behandelverplichting en reclasseringstoezicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan voorwaardelijk vijf maanden, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, een behandelverplichting en reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een forse taakstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim een jaar meermalen schuldig gemaakt aan ontucht met zijn stiefkleindochter, ook bestaande uit het seksueel binnendringen. Zij was 12 en 13 jaar oud toen deze handelingen plaatsvonden. Dergelijke handelingen doorkruisen de seksuele ontwikkeling van een minderjarige, terwijl die ongestoord behoort op te groeien tot volwassenheid. De verdachte heeft door zijn handelen grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het jonge slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk seksueel misbruik nog langdurig nadelige gevolgen kunnen ondervinden en dat de herinnering eraan hen kan hinderen in hun dagelijkse bestaan.
Het hof rekent de bewezenverklaarde feiten de verdachte des te meer aan nu er tussen de verdachte en het slachtoffer een vertrouwensrelatie bestond. Het slachtoffer was immers de kleindochter van de toenmalige echtgenote van de verdachte, hij kende haar vanaf haar geboorte en zij beschouwde de verdachte als haar opa. De verdachte heeft deze vertrouwensrelatie ernstig beschaamd door vele malen onder invloed van sterke drank het initiatief voor seksueel contact te nemen in een periode waarin het slachtoffer door haar jonge leeftijd kwetsbaar was en zich in emotioneel opzicht ten opzichte van de verdachte in een afhankelijke positie bevond. Zij kon op dat moment nog onvoldoende in staat worden geacht haar wil omtrent dat seksuele contact te bepalen. De verdachte heeft door zijn handelwijze zijn vertrouwenspositie en morele overwicht ten opzichte van het slachtoffer ernstig misbruikt. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 januari 2018 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Daarnaast houdt het hof, in het voordeel van de verdachte, rekening met het tijdsverloop van de zaak en met de omstandigheid dat de verdachte vrijwel direct nadat hij met de bewezenverklaarde feiten werd geconfronteerd grotendeels openheid van zaken heeft gegeven.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van reclasseringswerker [naam 1] van 23 september 2016. Uit dit rapport volgt, kort weergegeven, het volgende. De verdachte heeft de afgelopen jaren op vrijwillige basis meegewerkt aan twee behandeltrajecten bij de forensische polikliniek GGZ Noord-Holland Noord. De reclassering ziet een meerwaarde in een meldplichtcontact en acht de voortzetting van de behandeling van de verdachte wenselijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij is gescheiden en ieder contact met zijn toenmalige schoonfamilie heeft verloren, behoudens een regelmatig contact met zijn ex-vrouw. De verdachte heeft geen contact met zijn eigen familie. Hij is gestopt met de inname van alcohol. Vooralsnog is hij niet ontslagen maar langdurige detentie brengt met zich dat hij zijn baan kan verliezen. Verdachte heeft gezondheidsklachten als gevolg van slaapapneu. De verdachte wenst zijn behandeling bij GGZ Noord-Holland Noord voort te zetten en ziet meerwaarde in het contact met de reclassering.
Het hof acht, alles afwegende, een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het is in het belang van de verdachte én van de samenleving dat de behandeling van de verdachte bij GGZ Noord-Holland wordt voortgezet. Daarom zal de op te leggen gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm worden opgelegd. Nu de verdere stabilisatie van de situatie van de verdachte naar verwachting nog geruime tijd in beslag zal nemen, zal aan dit voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd van drie jaren worden gekoppeld. Daarbij zullen bijzondere voorwaarden conform het advies van de reclassering worden gesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger [naam 2], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.500,00, bestaande uit immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman betoogd het bedrag van de vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vast op de gevorderde € 4.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof overweegt dat, voor zover de raadsman in zijn pleidooi heeft aangevoerd dat de draagkracht van de verdachte tot vergoeding van de gestelde schade niet toereikend is, draagkracht afhankelijk is van onzekere en toekomstige omstandigheden. Reeds nu in deze niets is gesteld en eveneens niet aannemelijk is geworden dat de verdachte (ook) in de toekomst onvoldoende draagkracht zal hebben, bestaat geen aanleiding de omvang van de schade op een lager bedrag of op nihil vast te stellen. Bovendien komt dit alles niet voor rekening van de benadeelde partij. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, [adres 2], op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • de huidige behandeling bij de forensische polikliniek GGZ Noord-Holland Noord zal voortzetten en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling worden gegeven;
  • indien de reclassering binnen de meldplicht het nodig acht, mee zal werken aan interventies en of behandelingen gericht op zijn middelengebruik.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.M. Ruige, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 13 februari 2018.
De voorzitter, oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.