ECLI:NL:GHAMS:2019:1055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
23-004125-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op Curaçao in 1967 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof de invoer van een hoeveelheid cocaïne op 3 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte drie pakketten met in totaal 3.011,6 gram cocaïne in zijn koffer had, wat hij niet aannemelijk kon verklaren. Het hof oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne in zijn koffer en achtte het bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat niet kon worden vastgesteld dat anderen nauw en bewust met hem samenwerkten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, maar het hof bepaalde de straf in hoger beroep op 24 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer was tenlastegelegd. De op te leggen straf was gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004125-16
Datum uitspraak: 7 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-800797-13 tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1967,
BRP-adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 03 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen anders overweegt en met betrekking tot de strafoplegging tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen inzake het primair tenlastegelegde

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, omdat het dossier zoveel vragen onbeantwoord laat dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met (voorwaardelijk) opzet de cocaïne heeft ingevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig, komend vanuit het buitenland bagage met zich voert, bekend is met de inhoud daarvan. Bijzondere omstandigheden kunnen tot de conclusie leiden dat dit uitgangspunt niet op gaat, maar in de onderhavige situatie is daarvan naar het oordeel van het hof geen sprake.
Vaststaat dat in de koffer die de verdachte, komende vanuit Paramaribo, als ruimbagage met zich voerde drie, in kleding gewikkelde, pakketten met in totaal 3.011,6 gram cocaïne zijn aangetroffen.
De verdachte heeft omtrent de aard van de goederen in zijn koffer en de herkomst daarvan bij douaneambtenaren, de Koninklijke Marechaussee, de rechter-commissaris, de rechtbank en het hof dusdanig wisselende en op wezenlijke onderdelen van elkaar verschillende verklaringen afgelegd, dat deze op dit punt ongeloofwaardig (moeten) worden geacht. Het hof merkt in dit verband nog op dat de verschillen tussen de onderlinge verklaringen dusdanig groot zijn, dat hierbij – anders dan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gesuggereerd – geen sprake meer kan zijn van (toevallige) vergissingen of misverstanden, al dan niet in de communicatie met derden. In dit verband wordt nog opgemerkt dat er geen enkel concreet aanknopingspunt is voor de veronderstelling dat hetgeen de douaneambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met betrekking tot de communicatie met de verdachte dan wel anderszins hebben gerelateerd in hun proces-verbaal van aanhouding en bevindingen van 3 juli 2013 niet juist zou zijn, dan wel dat zij niet hebben kunnen waarnemen wat zij stellen te hebben gehoord en gezien.
Nu de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de cocaïne in zijn koffer kan het, op grond van voormeld uitgangspunt, niet anders dan dat hij hiervan wetenschap had. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland, zoals tenlastegelegd.
Vrijspraak medeplegen
Het dossier bevat verschillende aanwijzingen dat naast de verdachte ook een of meer anderen betrokken waren bij de invoer van de cocaïne. Niet is echter komen vast te staan dat deze perso(o)n(en) dusdanig nauw en bewust met de verdachte samenwerkte(n) dat gesproken kan worden van medeplegen. Het hof zal de verdachte daarom, zoals bepleit door de raadsman en gevorderd door de advocaat-generaal, in zoverre vrijspreken van hetgeen hem is tenlastegelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer in Nederland van ongeveer 3.011 gram cocaïne in zijn koffer. Dat is een zodanige hoeveelheid dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding. De verdachte heeft, naar moet worden aangenomen, met zijn handelen slechts oog gehad voor gemakkelijk eigen financieel gewin. De gevolgen van de verspreiding van verdovende middelen en de handel daarin, zoals verslaving bij gebruikers en verschillende andere vormen van criminaliteit, heeft hij voor lief genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van misdrijven, echter niet wegens aan de Opiumwet gerelateerde feiten.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Daarbij geldt bij een hoeveelheid tussen 3.000 en 4.000 gram cocaïne als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden.
Het hof zal er echter in het voordeel van de verdachte rekening houden met het ruime tijdsverloop sedert het bewezenverklaarde feit.
Het hof acht daarom, alles afwegende, en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een vrijheidsbenemende straf van 24 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 maart 2019.
=========================================================================
[…]