In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op Curaçao in 1967 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof de invoer van een hoeveelheid cocaïne op 3 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte drie pakketten met in totaal 3.011,6 gram cocaïne in zijn koffer had, wat hij niet aannemelijk kon verklaren. Het hof oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne in zijn koffer en achtte het bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat niet kon worden vastgesteld dat anderen nauw en bewust met hem samenwerkten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, maar het hof bepaalde de straf in hoger beroep op 24 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer was tenlastegelegd. De op te leggen straf was gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.