ECLI:NL:GHAMS:2019:1057

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
23-000277-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, belediging van een ambtenaar en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, belediging van een ambtenaar in functie en vernieling van een goed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 juni 2017 zijn levensgezel heeft mishandeld door haar aan haar haren te trekken en met gebalde vuist in haar gezicht te slaan. Daarnaast heeft hij op 22 juli 2017 beledigende woorden geuit naar twee politieambtenaren en een autoruit van een politievoertuig vernield. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van enkele feiten, maar heeft de veroordeling voor de overige feiten bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 60 uren. De vordering van de benadeelde partij, Politie Eenheid Amsterdam, tot schadevergoeding is toegewezen. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000277-18
Datum uitspraak: 7 maart 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-139221-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2, 3 en 5 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de feiten 2, 3 en 5.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 6 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar (met kracht) aan haar haren te trekken en/of meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht), met gebalde vuist, in haar gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen;
4:
hij op of omstreeks 22 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer], in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "hoer en/of kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
6:
hij op of omstreeks 22 juli te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (inspecteur van politie), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met aanhouding van verdachte, voornoemde Van der Veen in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer en/of kankerhond", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
7:
hij op of omstreeks 22 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een autoruit (van een politie-dienstvoertuig), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
8:
hij op of omstreeks 22 juli te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, belast met noodhulp, voornoemde [verbalisant 2] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerhoer en/of kankerpolitie", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het ontbreken van het jaartal 2017 in de omschrijving van de onder 6 en 8 tenlastegelegde feiten berust op een kennelijk misslag die in de bewezenverklaring kan worden hersteld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, zal worden vernietigd, omdat het hof deels tot andere bewijsbeslissingen, ten aanzien van feit 1 tot een andere kwalificatie en tot een enigszins andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Deelvrijspraak feit 1

Het hof leidt uit het dossier, in het bijzonder de verklaringen van aangeefster [slachtoffer], af dat zij op de tenlastegelegde datum niet (langer) kon worden aangemerkt als levensgezel van de verdachte. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Vrijspraak feit 4

De verklaring van aangeefster [slachtoffer], dat de verdachte haar op de tenlastegelegde datum heeft uitgemaakt voor hoer, vindt geen bevestiging in enig ander bewijsmiddel. De (door de politierechter gebezigde) verklaring van de verdachte bij de politie van 23 juli 2017 inhoudende dat hij “haar” heeft uitgescholden, kan niet als zodanig worden aangemerkt, nu deze niet ziet op [slachtoffer]. Daarom is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 6 juni 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met kracht aan haar haren te trekken en met kracht met gebalde vuist in haar gezicht te stompen;
6:
hij op 22 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (inspecteur van politie), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met aanhouding van verdachte, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd "kankerlijer”;
7:
hij op 22 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een autoruit van een politie-dienstvoertuig, dat aan een ander, te weten aan Politie eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield;
8:
hij op 22 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, belast met noodhulp, voornoemde [verbalisant 2] in haar tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerhoer en kankerpolitie".
Hetgeen onder 1, 6, 7 en 8 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling
Het onder 6 en 8 bewezenverklaarde levert op, telkens:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 4, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstaf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. In het kader van de proeftijd heeft de politierechter de verdachte algemene en bijzondere voorwaarden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover nog inhoudelijk aan de orde, zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de straf(maat), met dien verstande dat hij heeft bepleit aan het voorwaardelijke deel van de straf geen bijzondere voorwaarden te verbinden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat de relatie met aangeefster [slachtoffer] is beëindigd, dat de verdachte – behoudens de onderhavige feiten die voornamelijk zijn veroorzaakt door die relatie – sinds 2014 geen justitiecontacten meer heeft gehad, dat hij inmiddels een eigen woning heeft en sinds januari 2019 betaald werk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diverse misdrijven.
Hij heeft zijn ex-vriendin mishandeld en daarbij niet alleen een voor haar angstige en intimiderende situatie geschapen, maar haar ook pijn bezorgd en inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Enige tijd daarna heeft hij twee politieambtenaren beledigd. Hij heeft deze ambtenaren, die gewoon hun werk deden, op grievende en uiterst respectloze wijze bejegend en zich er niets van aangetrokken dat dit voor hen heel onaangenaam moet zijn geweest.
Na zijn aanhouding heeft hij ook de ruit van een politieauto vernield. Door zo te handelen, heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom en de politie schade en overlast bezorgd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2019 is hij eerder herhaaldelijk wegens misdrijven, waaronder huiselijk geweld en belediging van een ambtenaar, onherroepelijk veroordeeld hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf als opgelegd door de politierechter, passend en geboden, niettegenstaande het feit dat het hof de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde feit vrijspreekt.
Anders dan de politierechter, en als bepleit door de raadsman, acht het hof geen termen aanwezig aan
het voorwaardelijk deel van de op te leggen (gevangenis)straf bijzondere voorwaarden te verbinden.
Het hof betrekt hierbij in het bijzonder dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie niet blijkt van recente contacten van de verdachte met politie en justitie en voorts, dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte inmiddels zijn gewijzigd en zich thans een minder problematische situatie tussen hem en [slachtoffer] voordoet.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam DMO/FAO [naam]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 282,12. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 266, 267, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam DMO/FAO [naam]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam DMO/FAO [naam] ter zake van het onder 7 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 282,12 (tweehonderdtweeëntachtig euro en twaalf cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Eenheid Amsterdam DMO/FAO [naam], ter zake van het onder 7 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 282,12 (tweehonderdtweeëntachtig euro en twaalf cent)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 maart 2019.
=========================================================================
[…]