ECLI:NL:GHAMS:2019:1059

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
23-000391-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van een poging tot doodslag met verwerping van het verweer met betrekking tot het medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op 4 november 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte geweldshandelingen tegen het slachtoffer, waaronder het duwen, stompen en schoppen, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder een schedelbreuk en hersenbloeding. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep werd het verweer van de raadsvrouw verworpen, die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. Het hof oordeelde echter dat uit de bewijsmiddelen bleek dat de verdachte samen met een ander had gehandeld en dat er sprake was van een nauwe samenwerking. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair tenlastegelegde en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 319 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 6.806,61, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000391-18
Datum uitspraak: 7 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-703051-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] geduwd (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd geslagen/gestompt,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam getrapt/geschopt, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, gestaan/gestampt;
subsidiair:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een hersenbloeding en/of hersenkneuzing, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] te duwen (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, deze:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd te slaan/stompen,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam te trappen/schoppen, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, te staan/stampen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] heeft geduwd (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, deze:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd heeft geslagen/gestompt,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, heeft gestaan/gestampt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is om medeplegen bewezen te verklaren, nu de verdachte en de medeverdachte niet wisten wat ze deden, laat staan dat sprake was van een vooropgezet plan dan wel een zich gaandeweg ontwikkelende bewuste en nauwe samenwerking, terwijl getuigen enigszins wisselend hebben verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat de verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan de hieronder bewezenverklaarde geweldshandelingen en dat daarbij sprake was van medeplegen.
Het hof neemt hierbij in het bijzonder de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer] en de verklaring van de getuige [getuige] bij de politie in aanmerking. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de nacht van 4 november 2016 drie jongens tegenkwam, waarna hij door twee van de drie (het hof begrijpt: de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]) is geschopt en bewusteloos is geraakt. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige], die het volgende inhoudt. [getuige] zag drie jongens die het slachtoffer tegemoet liepen. NN1 (het hof begrijpt hier en verder: de verdachte) gaf het slachtoffer een duw. Vervolgens kreeg het slachtoffer van de verdachte uit het niets een “onwijs” harde stoot in het gezicht waardoor hij nog verder achterover viel, waarna de verdachte hem, na het nemen van een aanloop, een keiharde trap tegen het hoofd gaf en hem even later keihard op het gezicht stampte. Vervolgens duwde NN2 (het hof begrijpt hier en verder: medeverdachte [medeverdachte]) de verdachte opzij waarna ook hij het slachtoffer een harde trap, een soort voetbalschop, tegen het hoofd gaf. Toen de politie kwam, sprintten de verdachte en [medeverdachte] weg in dezelfde richting.
De verklaring van [getuige] is consistent en gedetailleerd en er is geen concreet aanknopingspunt om te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. De omstandigheid dat andere getuigen niet geheel gelijkluidend hebben verklaard, doet daar niet aan af, waarbij het hof betrekt dat sprake was van een hectische situatie en [getuige], anders dan de (meeste) andere getuigen, geen alcohol had genuttigd.
Uit het samenstel van gedragingen van de verdachte en [medeverdachte] leidt het hof af, dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Zij bevonden zich voorafgaand aan het treffen met het slachtoffer in elkaars gezelschap, moeten zich bewust zijn geweest van elkaars geweldshandelingen jegens het slachtoffer, zij hebben zich daarvan niet op enigerlei wijze gedistantieerd en beiden hebben een substantiële bijdrage geleverd aan de vechtpartij, waarbij de aard van hun gewelddadig handelen gelijksoortig was.
Gelet hierop wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 4 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, die [slachtoffer] heeft geduwd (waardoor deze ten val kwam) en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag deze:
- met kracht in het gezicht heeft gestompt,
- meermalen tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt, en
- op het gezicht heeft gestampt.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht en met een proeftijd van twee jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf voor de duur van 180 uur. Zij heeft in het kader van de straf(maat) onder meer aangevoerd dat het feit al langer geleden, in 2016, heeft plaatsgevonden, waarbij alcoholgebruik een relevante factor is geweest, dat de verdachte sindsdien zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en heeft geleerd door het volgen van trainingen en gesprekken op verschillende gebieden, dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet, thans een full time baan heeft en een gezin, het verblijf in detentie afschrikwekkend is geweest en de kans op herhaling gering is, zodat hernieuwde detentie niet meer passend is. De raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting in hoger beroep, en ter onderbouwing van haar pleidooi, stukken overgelegd met betrekking tot onder meer de training die de verdachte via zijn huisarts heeft gevolgd en medische gegevens ten aanzien van zijn psychische gesteldheid.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, samen met een ander, zonder enige aanleiding en vanuit het niets een voorbijganger tegen de grond gewerkt, hem in het gezicht gestompt en het slachtoffer, terwijl hij weerloos op de grond lag, meermalen hard tegen het hoofd getrapt en hem ook op het hoofd gestampt.
Het slachtoffer is ten gevolge van het handelen van de verdachte en de medeverdachte bewusteloos geraakt en moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Hij bleek een (kleine) schedelfractuur en een hersenbloeding te hebben opgelopen. Het hoeft geen betoog dat het gebeuren voor het slachtoffer een traumatische ervaring is geweest.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachte was onbegrijpelijk meedogenloos en het is niet aan hen te danken dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht.
Ook op omstanders die getuige zijn geweest van het feit heeft dit diepe indruk gemaakt. Een van hen dacht zelfs dat het slachtoffer “levenloos lag”. Ook een politieambtenaar maakte zich ernstig zorgen over het welzijn van het slachtoffer. Al met al is het een gruwelijk feit dat het slachtoffer is aangedaan.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat het opleggen van een jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf, derhalve een veel hogere straf dan gevorderd door de advocaat-generaal, zonder meer gerechtvaardigd zou zijn.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de volgende omstandigheden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2019 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
Het feit is inmiddels meer dan drie jaar geleden begaan en het letsel bij het slachtoffer is relatief beperkt gebleven.
De verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven veel spijt te hebben van hetgeen hij heeft gedaan en heeft zich bereid verklaard alle schade van het slachtoffer te vergoeden. Zijn berouwvolle houding is op het hof oprecht overgekomen, ook al heeft de verdachte zich daarover niet steeds op even tactvolle wijze uitgelaten. Zo getuigt zijn opmerking – bij gelegenheid van het laatste woord – dat hij hoopte dat het slachtoffer het gebeuren inmiddels “een plekje had kunnen geven” van weinig begrip voor de enorme – en niet onwaarschijnlijk nog levenslang voelbare – impact die het jegens het slachtoffer uitgeoefende geweld op deze moet hebben (gehad). Het hof kan echter niet uitsluiten dat de verdachte niet bij machte is zich op adequatere wijze uit te drukken.
Voorts is aannemelijk geworden, op grond van de door de raadsvrouw overgelegde stukken, dat de verdachte zijn voorlopige hechtenis als dusdanig traumatisch heeft ervaren dat bij hem een angststoornis is gediagnostiseerd waarvoor hij behandeling heeft moeten ondergaan.
De verdachte is sinds het onderhavige feit niet meer met justitie in aanraking gekomen of voor enig feit veroordeeld. Dit weegt overigens niet in zijn voordeel want net als ieder ander wordt de verdachte geacht geen strafbare feiten te plegen. Wel hecht het hof eraan op te merken, dat de verdachte meermalen heeft gezegd dat hetgeen hij heeft gedaan nooit meer zal gebeuren, vooral omdat hij daar de persoon niet naar is. Daarmee valt niet goed te rijmen dat de verdachte, die overigens heeft verklaard zich niets te kunnen herinneren van het incident, uit het niets tot zo’n geweldsuitbarsting is gekomen, hetgeen op zichzelf impliceert dat een volgend gewelddadig incident in het geheel niet is uitgesloten. Niettemin is het hof geneigd de verdachte, wiens persoonlijke omstandigheden thans iets stabieler lijken te zijn dan destijds, het voordeel van de twijfel te geven. Derhalve zal het hof, bij wijze van (hoge) uitzondering op de gevallen waarin gevangenisstraffen van langere duur plegen te worden opgelegd, afzien van de oplegging van een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw detentie moet ondergaan.
Het hof acht, alles afwegende, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke vrijheidsstraf en een taakstraf van na te melden duur, passend en geboden. In het kader van het voorwaardelijk deel van de straf legt het hof de verdachte een proeftijd van twee jaren op, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 7.619,11 (waarvan € 5000 aan immateriële schade en € 2.619,11 aan materiële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.806,61.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft als gevolg daarvan in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
319 (driehonderdnegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.806,61 (zesduizend achthonderd zes euro en eenenzestig cent)bestaande uit € 1.806,61 (duizend achthonderd zes euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.806,61 (zesduizend achthonderd zes euro en eenenzestig cent)bestaande uit € 1.806,61 (duizend achthonderd zes euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
69 (negenenzestig) dagen hechtenis,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 november 2016.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 maart 2019.
=========================================================================
[…]