3.13De (in 3.7 vermelde) bewijsmiddelen waarop BYM zich beroept kunnen in het licht van het voorgaande en de (getuigen)verklaringen van [D] en [X] niet de conclusie dragen dat zij met Feadship een overeenkomst heeft gesloten uit hoofde waarvan Feadship aan haar een commissie (van 5%) is verschuldigd over de waarde van de koop-/bouwovereenkomst. Ter toelichting dient het volgende.
3.13.1[B] heeft in de gesprekken met [A] op 1 en 16 mei 2018 – door [A] zonder medeweten van [B] opgenomen – niets gezegd dat aan die conclusie een noemenswaardige bijdrage kan leveren. Anders dan BYM kennelijk meent, kan aan die conclusie niet bijdragen dat [B] in augustus/september 2010 zelf niet als onafhankelijk broker is opgetreden. [B] heeft in het gesprek gezegd dat [E] van Feadship “zeven miljoen” aan commissie heeft gekregen en dat [E] dat voor elkaar heeft gekregen door Feadship te dreigen met een overstap naar een andere werf, hoewel hij niet bij machte was een overstap te realiseren. Dat zegt nog niets over de vraag of BYM (naast of in plaats van [E] ) recht had op een commissie over de koopprijs van het jacht. Anders dan BYM meent, bieden de uitlatingen van [B] ook geen steun aan haar stelling dat zij tot de mails van [E] van eind november 2010 als onafhankelijk broker is opgetreden. Onvoldoende in dit verband is dat [B] heeft gezegd: “For me situation was very clear but they played you… you should came with the paper when you ask commission you should say ok, listen”. Waarom en in welke zin het ‘clear’ was voor [B] blijkt onvoldoende uit het gesprek, terwijl deze (toch al weinig concrete) uitlating ook niet los kan worden gezien van de voorafgaande uiteenzetting van [A] over de lopende rechtszaak alsmede van de aard van het gesprek – dat in de beleving van [B] slechts een gesprek tussen oude bekenden zal zijn geweest en in ieder geval geen getuigenverklaring – waarin woorden van medeleven nu eenmaal meer voor de hand liggen dan tegenspraak.
3.13.2De opinies van [I] zijn gebaseerd op de veronderstelling dat BYM de introductie van [C] bij [X] c.s. heeft verzorgd en dat zij dat deed als (onafhankelijk) makelaar, niet als agent van [C] . Beide veronderstellingen zijn onjuist, zoals hiervoor is toegelicht. [I] heeft die veronderstellingen ook niet (kenbaar) op basis van alle beschikbare processtukken kunnen verifiëren. Zo worden de e-mailwisselingen tussen [D] en [B] van augustus/september 2010 niet genoemd bij de stukken waarop [I] zich baseert.
3.13.3De (getuigen)verklaringen van [G] , [H] en [F] vormen, tezamen met alle andere bewijsmiddelen en in onderling verband gezien, ook onvoldoende steun voor de gestelde commissieafspraak. Zij verklaren allen over (vermeende) mondelinge toezeggingen van [D] aan [A] in de periode van september tot november 2010. Hun schriftelijke verklaringen dateren van mei en juni 2013; de getuigenverklaringen van [G] en [F] zijn van juni 2016. Het tijdsverloop van bijna drie respectievelijk bijna zes jaar sinds de relevante mondelinge uitlatingen noopt tot terughoudendheid bij de beoordeling van de bewijskracht van de verklaringen. Daar komt nog bij dat [G] naar eigen zeggen een oude vriend van [A] is en [H] heeft verklaard [A] al vele jaren te kennen en met hem te hebben samengewerkt. Ten aanzien van de inhoud van de verklaringen wordt nog het volgende toegevoegd.
3.13.4[G] was aanwezig bij een gesprek tussen [D] en [A] op 24 september 2010 tijdens de Monaco Yacht Show, waarbij over het mogelijk door Feadship voor [C] te bouwen jacht is gesproken. [G] heeft verklaard dat [A] bij die gelegenheid heeft gezegd dat het voor hem een geweldige deal zou zijn, gelet op zijn 5% commissie over de (koop)prijs en dat [D] toen heeft gezegd dat het beleid van de werf was om een commissieovereenkomst pas na het sluiten van de bouwovereenkomst te ondertekenen. Als getuige heeft [G] desgevraagd in aanvulling hierop nog verklaard dat [D] toen over een commissie van 5% over het te bouwen project heeft gesproken. Deze verklaringen sluiten geenszins uit dat [D] aan [A] op 24 september 2010 slechts algemene informatie heeft verstrekt over hoe het bij Feadship werkt met commissies en dat [D] het percentage van 5% in dat verband heeft genoemd, zoals [D] zelf (schriftelijk en) als getuige heeft verklaard. Dat Nederpelt aan [A] op 24 september 2010 een concrete toezegging tot betaling van een commissie van 5% heeft gedaan bij totstandkoming van een koopovereenkomst, kan in ieder geval niet uit de verklaringen van Gabotti worden afgeleid.
3.13.5Dit is niet anders bij de verklaringen van [F] . [F] was erbij toen [D] en [A] op 22 november 2010 tijdens een autorit spraken over het voor [C] te bouwen jacht. [F] heeft verklaard dat [D] toen uitdrukkelijk heeft bevestigd dat Feadship ermee instemde om BYM de ‘standard commission’ te betalen bij het sluiten van de koop-/bouwovereenkomst. Deze verklaring sluit niet uit dat [D] heeft bevestigd dat BYM zal worden behandeld volgens het standaardbeleid bij Feadship ter zake van de toekenning van commissies en daarbij enige toelichting heeft gegeven, zoals [D] zelf (schriftelijk en) als getuige heeft verklaard.
3.13.6[H] had op 21 oktober 2010 in de Yacht Club Monaco een afspraak met [A] en heeft volgens zijn schriftelijke verklaring aldaar ‘involuntarily’ een groot deel van het gesprek tussen [A] en [D] opgevangen terwijl hij op een bank op twee meter afstand aan het wachten was op [A] . [H] heeft verklaard dat [A] in dat gesprek aan [D] voorstelde een commissieovereenkomst te tekenen, dat [D] dat voorstel afwees maar toevoegde – toen [A] zich zeer teleurgesteld toonde – dat [A] zich daarover geen zorgen behoefde te maken omdat BYM door Feadship werd erkend als “the broker of the deal” en BYM “would have received payment of the 5% commission in case of closing of the deal.” Doordat hier niet ‘would receive’ staat, is de strekking van deze verklaring reeds onduidelijk. Ook los daarvan is de verklaring onvoldoende overtuigend om de door BYM gestelde commissieovereenkomst aan te nemen. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat [D] als getuige heeft verklaard dat hij met [A] slechts in algemene termen over commissie heeft gesproken en schriftelijk heeft verklaard dat hij op 21 oktober 2010 niet over het betalen van commissie aan [A] heeft gesproken en zij zo ver van andere mensen vandaan zaten dat het niet mogelijk is dat iemand heeft kunnen horen wat zij bespraken.
3.13.7Aan de getuigenverklaring van [A] komt vrije bewijskracht toe: BYM heeft in appel terecht aangevoerd dat [A] ten tijde dat hij als getuige werd gehoord, op 15 juni 2016, geen bestuurder van BYM meer was en evenmin uit anderen hoofde bevoegd was tot vertegenwoordiging van BYM. Dit betekent dat grief 3 slaagt en dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, art. 164 lid 2 Rv niet van toepassing is op de getuigenverklaring van [A] . Niettemin acht het hof enige terughoudendheid bij de beoordeling van de getuigenverklaring van [A] op zijn plaats omdat hij aanvankelijk (tezamen met zijn echtgenote) de enige belanghebbende bij deze procedure was en hij hangende de procedure als bestuurder is afgetreden in het kader van de verkoop van al zijn aandelen in BYM voor € 1,= aan, onder anderen, zijn Italiaanse advocaat. Dat het voorschrift van art. 164 lid 2 Rv (mede) aan deze wijzigingen ten grondslag heeft gelegen, valt – mede gelet op het belang van de zaak en de koopprijs van de aandelen – niet uit te sluiten.
3.13.8Tegenover de verklaring van [A] staan bovendien de verklaringen van [X] en, vooral, van [D] . De verklaringen van [A] kunnen, al het voorgaande in aanmerking genomen, niet de conclusie dragen dat BYM met Feadship een overeenkomst heeft gesloten uit hoofde waarvan Feadship aan BYM een commissie (van 5%) is verschuldigd over de waarde van de koop-/bouwovereenkomst, ook niet in samenhang met alle andere bewijsmiddelen van BYM.