ECLI:NL:GHAMS:2019:1224

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
23-001206-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen die vrijspraken. De zaak betreft wederrechtelijke vrijheidsberoving en zware mishandeling van een slachtoffer, dat gedurende een nacht in een woning werd vastgehouden en mishandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met mededaders, het slachtoffer opzettelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001206-17
datum uitspraak: 4 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654059-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2018, 5 maart 2019, 7 maart 2019 en 21 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 en 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer) van zijn mededader(s), voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) gevraagd naar een woning (gelegen aan [adres 2]) te komen en/of (toen voornoemde [slachtoffer] in de woning aanwezig was) de deur van die woning op slot gedaan (waardoor voornoemde [slachtoffer] de woning niet kon verlaten) en/of voornoemde [slachtoffer] in die woning eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen, in elk geval tegen het lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of gezegd dat hij, [slachtoffer], niet weg mocht, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan binnenzijde oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben en/of beschadigingen aan de oogspieren en/of oogkassen) heeft bekomen;
2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben, heeft/hebben toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen en/of door zout in de mond en neus te strooien/stoppen;
2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of door zout in de mond en/of neus te strooien/stoppen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover nog inhoudelijk aan de orde, zal worden vernietigd omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en tot een andere beslissing komt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.

Bewezenverklaring en bewijsoverwegingen

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders, toen [slachtoffer] in de woning aan de [adres 2] aanwezig was, de deur van die woning op slot gedaan en [slachtoffer] in die woning meermalen in/op het gezicht en de rug en buik en ribben en handen geslagen en geschopt en gezegd dat hij, [slachtoffer], niet weg mocht, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere kneuzingen in het aangezicht en een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en een breuk in het jukbeen en kneuzingen aan een rib heeft bekomen.
2 primair:
hij in de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere kneuzingen in het aangezicht en een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en een breuk in het jukbeen en kneuzingen aan een rib, heeft toegebracht door [slachtoffer] meermalen in/op het gezicht en de rug en buik en rib en handen te schoppen en te slaan.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het aandeel van de verdachte in de bewezenverklaarde feiten van veel geringere aard is dan het aandeel van medeverdachte [medeverdachte]. Het hof verwijst voor wat betreft hun beider aandeel naar de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest. Daarnaast merkt het hof op dat het betoog van raadsman deel uitmaakt van het gevoerde strafmaatverweer, zodat het hof daarop niet verder zal responderen in het kader van de bewijsvoering.
Het toegebrachte letsel wordt door het hof als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt, gelet op
de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en de duur van de behandeling en het herstel. [slachtoffer] is van 24 april tot en met 29 april 2016 opgenomen geweest in het Boven IJ-ziekenhuis. Er zijn bij hem meerdere kneuzingen in het aangezicht geconstateerd alsmede een breuk van de binnenzijde van de oogkas links, met verdenking van strangulatie van de mediale oogspier, een breuk van de neus met deviatie van het neustussenschot, en een breuk van het jukbeen. Daarnaast was sprake van een kneuzing van een rib. [slachtoffer] is tot ten minste 19 augustus 2016 onder behandeling geweest bij een orthoptist, waarna hij tot 10 maart 2017 nog problemen ondervond doordat hij nog “dubbel” zag met zijn linkeroog.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
en
medeplegen van zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder algemene en bijzondere voorwaarden en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk – met opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis –, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader(s) schuldig gemaakt aan vrijheidsberoving met zwaar lichamelijk letsel als gevolg en zware mishandeling. Het slachtoffer is urenlang van zijn vrijheid beroofd geweest en op hem is bruut geweld uitgeoefend, ten gevolge waarvan hij vrijwel dichtgeslagen ogen, meerdere kneuzingen in het aangezicht, een breuk van zijn oogkas, van zijn neus en van zijn jukbeen en kneuzingen aan een rib heeft opgelopen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders een voor het slachtoffer zeer angstige situatie geschapen waarbij op grove wijze inbreuk is gemaakt op diens lichamelijke integriteit, waarbij hij weerloos was tegen het geweld dat hem ten deel viel. Het slachtoffer mocht uiteindelijk pas uren later, midden in de nacht, de woning verlaten waarna hij door omstanders totaal ontredderd en zwaar gehavend werd aangetroffen op straat. Vanwege de zwellingen aan zijn ogen was het slachtoffer toen niet of nauwelijks in staat nog iets te zien. De aanblik van het toegetakelde slachtoffer moet schokkend zijn geweest voor die omstanders en dit kan bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Deze gebeurtenissen moeten voor het slachtoffer zeer traumatisch zijn geweest. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan. Daar komt nog bij dat de verdachte zijn aandeel in de misdrijven heeft gebagatelliseerd en daarvoor derhalve niet volmondig de verantwoordelijkheid heeft genomen; de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] kan worden geacht zich het meest agressief te hebben gedragen jegens het slachtoffer doet daaraan niet af. Aan de andere kant lijkt de verdachte oprecht spijt te hebben van hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 februari 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Uit verschillende omtrent de verdachte opgemaakte rapporten komt naar voren dat hij op diverse leefgebieden met problemen te kampen heeft (gehad). Ten gevolge van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte is hij in contact gekomen met de Reclassering Leger des Heils. Blijkens het reclasseringsadvies van 1 maart 2019 heeft de verdachte zich in het huidige schorsingstoezicht gehouden aan alle afspraken. Reclasseringswerker Haasjes heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat de verdachte inmiddels – na een wachttijd van ongeveer een jaar – is ingestroomd bij de Noordkaap, een instelling voor begeleid wonen van het Leger des Heils. De reclassering verwacht dat, nu de verdachte begeleid woont, meer inzicht kan worden verkregen in de persoon van de verdachte. Tevens is de verdachte aangemeld voor een behandeling bij De Waag. Daarnaast zal met de reclassering, via de Noordkaap, een zorgtraject opgesteld worden, gericht op het functioneren van de verdachte op diverse leefgebieden. De reclasseringswerker verwacht dat de verdachte volledig zal meewerken aan reclasseringstoezicht. Indien de verdachte opnieuw gedetineerd raakt, zal hij zijn woonplek bij de Noordkaap verliezen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij open staat voor begeleiding en behandeling.
Gelet op de ernst van de feiten, begaan in een eendaadse samenloop, is naar het oordeel van het hof in beginsel een langdurige vrijheidsbenemende straf, die de duur van het voorarrest te boven gaat, alleszins passend te achten.
Hernieuwde vrijheidsbeneming zal echter de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte teniet doen, hetgeen niet in het belang van de verdachte is noch in dat van de samenleving. Door de ingezette hulpverlening zal het gevaar voor herhaling immers worden ingeperkt. Daarom zal een belangrijk deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Daarmee wordt beoogd enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan. Daarbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Dit is een zwaardere straf dan geëist door de advocaat-generaal, nu in die door de advocaat-generaal geformuleerde eis de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, bijgestaan door mr. G. Sluiter, advocaat te Amsterdam, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.250,00, bestaande uit € 5.250,00 aan materiële schade (€ 5.000,00 aan verhuiskosten en € 250,00 aan kleding), en € 5.000,00 aan immateriële schade, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is gevorderd de verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk te stellen en het toe te wijzen gedeelte van de vordering uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.125,00, bestaande uit € 125,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich voor wat betreft de verhuiskosten op het standpunt gesteld dat een deel van deze kosten (€ 1.500,00) voor vergoeding in aanmerking komt bij wijze van voorschot en dat de kledingkosten (€ 250,00) eveneens voor vergoeding in aanmerking komen. Zij heeft wat betreft de opgevoerde immateriële schade gesteld dat het gevorderde bedrag van € 5.000,00 geheel dient te worden vergoed. Tot slot heeft zij gevorderd dat de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt vastgesteld en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Van de zijde van de verdachte is het volgende aangevoerd:
i) de vordering is ten aanzien van de verhuiskosten, indien nog aan de orde, niet voor toewijzing vatbaar, aangezien deze kosten in een te ver verband staan van de tenlastegelegde feiten en bovendien nog niet zijn gemaakt;
ii) ten aanzien van de kledingkosten refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof;
iii) het bij voorraad uitvoerbaar verklaren van het toegewezen gedeelte van de vordering is rechtens niet mogelijk.
Oordeel van het hof
Verhuiskosten
De door de benadeelde partij gevorderde kosten voor verhuizing zijn aan de orde, nu de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ingevolge het derde lid van artikel 421 Sv kan, voor zover de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van de eerste vordering. Het hof constateert dat de benadeelde partij in hoger beroep geen andere schadeposten heeft opgevoerd dan die welke zij in eerste aanleg heeft gevorderd. De mededeling van de raadsman van de benadeelde partij, gedaan tijdens de regiezitting van 21 februari 2018, dat de vordering van de benadeelde partij wordt gehandhaafd voor zover deze is toegewezen in eerste aanleg staat in het onderhavige geval niet in de weg aan de hernieuwde voeging (ter terechtzitting in hoger beroep) binnen de grenzen van de oorspronkelijke vordering. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de handhaving van de oorspronkelijke vordering tijdig en voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling, bij brief van 26 februari 2019, is aangekondigd en dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad zich daarop voor te bereiden en zich tegen de vordering te verweren. De vordering is dan ook in hoger beroep in volle omvang aan de orde.
Gelet op de onderbouwing van de vordering op dit punt en de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging, kunnen de gevorderde verhuiskosten echter zonder nader onderzoek niet worden beschouwd als rechtstreekse schade uit het bewezenverklaarde. Dit betekent dat behandeling van de vordering thans een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kledingkosten
Gelet op de gemotiveerde stelling van de benadeelde partij omtrent de schade aan de kleding en de niet-betwisting daarvan door of namens de verdachte, en de gestelde schade niet onredelijk of ongegrond voorkomt, is het hof van oordeel dat de vordering op dit onderdeel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Voorts is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
immateriëleschade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die door of namens de verdachte niet zijn betwist. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid, overeenkomstig het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, schatten op € 5.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de letsels die de benadeelde partij ten gevolge van het incident heeft opgelopen, de omstandigheden dat de benadeelde partij hiervoor moest worden opgenomen in het ziekenhuis, langere tijd heeft moeten revalideren en – ook thans nog – bang is de verdachte en zijn mededaders tegen te komen, alsmede de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Hoofdelijke aansprakelijkheid en wettelijke rente
De verdachte en de medeverdachten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor vergoeding van de schade.
Het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als na te melden.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
Het hof is – met de raadsman – van oordeel dat het verzoek van de advocaat van de benadeelde partij, het toegewezen gedeelte van de vordering uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dient te worden afgewezen. Het Wetboek van Strafvordering voorziet niet in een (speciale) regeling voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het toegewezen gedeelte van de vordering, en een dergelijk oordeel past ook niet in een strafrechtelijke procedure, mede in aanmerking genomen dat, anders dan in “gewone” civiele zaken, toewijzing van een (gedeelte van een) vordering gepaard pleegt te gaan met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, die pas kan worden tenuitvoergelegd nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 63, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat hij:
  • zich binnen vijf werkdagen meldt bij de Reclassering Leger des Heils op het adres [adres 3] en zich daar blijft melden zo frequent en zo lang die instantie dit noodzakelijk acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens die instelling zullen worden gegeven;
  • verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten De Noordkaap te [plaats] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan de aanwijzingen (onder andere ten aanzien van de huisregels en het (dag)programma)) van deze voorziening, zolang deze instantie dit noodzakelijk acht;
  • zich (ambulant) laat behandelen door De Waag [plaats] of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • meewerkt aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen, waarbij hij de reclassering inzicht dient te geven in zijn financiën.
Geeft de Reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, en 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.250,00 (vijfduizend en tweehonderdvijftig euro)bestaande uit € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is,
vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.250,00 (vijfduizend en tweehonderdvijftig euro)bestaande uit € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 (eenenzestig) dagen hechtenis,
vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 april 2016.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.M. van Woensel, en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2019.