ECLI:NL:GHAMS:2019:1243

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
23-001796-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar en vernieling van politie-eigendom

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen, was aangeklaagd voor belediging van een verkeersregelaar en een politieambtenaar, alsook voor het vernielen van politie-eigendom. De tenlastelegging omvatte twee zaken: in zaak A werd de verdachte beschuldigd van het beledigen van de verkeersregelaar door het gebruik van het Poolse woord 'kurva' en het tonen van een opgestoken middelvinger. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van het spugen tegen een politieambtenaar en het vernielen van een cel in het politiebureau. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en dat de belediging van de ambtenaar plaatsvond tijdens de rechtmatige uitoefening van haar functie. De verdachte werd eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en had een geschiedenis van recidive. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholprobleem en de recente positieve ontwikkelingen in zijn leven, zoals het vinden van werk en woonruimte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de politieambtenaar, tot schadevergoeding van € 100,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001796-18
datum uitspraak: 3 april 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-057557-18 (zaak A) en 13-076050-18 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven op adres: [adres 1]),
postadres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A (13-057557-18)hij op of omstreeks 23 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer], werkzaam als verkeersregelaar, in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: Kurva en/of het woord "hoer" in de Poolse taal, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door hem meermalen een vuist met opgestoken middelvinger te tonen;
zaak B (13-076050-18)
1.
hij op of omstreeks 17 april 2018 in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk beledigend (een) ambtenaar, te weten [verbalisant] (hoofdagent, Politie Amsterdam-Amstelland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, op/tegen het oor en/of gezicht, althans het lichaam van die [verbalisant] heeft gespuugd;
2.
hij op of omstreeks 17 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf (cel 0042), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie Nederland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ruimere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde

De verdediging heeft het hof verzocht net zoals eerste rechter de verdachte vrij te spreken van de belediging van [slachtoffer] voor zover dit ziet op het woord toevoegen van het woord Poolse ‘kurva’.
Het hof stelt met de raadsvrouw vast dat het woord ‘kurva’ in diverse betekenissen kan worden gebruikt, waaronder als krachtterm ter uiting van onvrede, maar ook als ‘hoer’. Uit de omstandigheid dat in de onderhavige zaak het woord deel uit maakte van een scheldkanonnade die volgde op het opsteken van de middelvinger naar [slachtoffer] door de verdachte, leidt het hof af dat het woord hier in die laatste betekenis is gebruikt. Het hof is dan ook van oordeel dat dit roepen onmiskenbaar tot strekking had [slachtoffer] in zijn eer en goede naam aan te tasten in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Het tot partiële vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaken A en B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak Ahij op 23 maart 2018 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer]
in zijn tegenwoordigheidin het openbaar mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen “kurva’ (“hoer” in de Poolse taal) en
door een feitelijkheid heeft beledigddoor een opgestoken middelvinger te tonen;
Zaak B onder 1hij op 17 april 2018 in de gemeente Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant] (hoofdagent
van politie), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening tegen het oor van heeft gespuugd;
zaak B onder 2hij op 17 april 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf (cel 0042) dat aan
de politie toebehoorde onbruikbaar heeft gemaakt.
Hetgeen in zaken A en B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaken A en B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaken A en B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. De verdachte heeft, nadat hij werd gemaand een bouwterrein te verlaten, zijn middelvinger opgestoken en heeft hij meermalen gescholden met het Poolse woord voor ‘hoer’. Ook heeft de verdachte na zijn arrestatie een politieambtenaar beledigd door haar tijdens de uitoefening van haar functie tegen haar oor te spugen. De verdachte heeft daarmee deze personen in hun eer en goede naam aangetast. Met het tweede vergrijp heeft de verdachte bovendien blijk gegeven van een gebrek aan ontzag voor het openbaar gezag. Tijdens zijn verblijf op het politiebureau heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een dagverblijf door in dat verblijf te urineren en zijn ontlasting aan de muur te smeren. De verdachte heeft hiermee op buitengewoon onsmakelijke wijze laten zien geen respect te hebben voor overheidseigendommen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 maart 2019 is hij vele malen eerder onherroepelijk veroordeeld, met name voor vermogensdelicten. Het hof houdt hiermee rekening in nadeel van de verdachte. Gelet hierop en de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd, acht het hof de in eerste aanleg opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel zonder meer gerechtvaardigd. Niettemin zal het hof hiervan afwijken om de volgende reden.
De verdachte heeft in het verleden te kampen gehad met problemen op diverse leefgebieden. Het ontbrak hem aan vaste woonruimte, een zinvolle dagbesteding en regelmaat. Bovendien had hij een alcoholprobleem. Bij vonnis van 19 oktober 2018 is de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf. In die zaak is hij onder reclasseringstoezicht gesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep is aannemelijk geworden dat de verdachte gemotiveerd is om mee te werken aan de geboden hulpverlening teneinde stabiliteit in zijn leven te krijgen. Hij heeft inmiddels een baan en woonruimte gevonden. Aangenomen mag worden dat deze ontwikkelingen zullen bijdragen aan de afname van het recidivegevaar dat de verdachte in zich bergt. Deze opwaartse lijn vindt in zoverre weerklank in voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat daaruit blijkt dat hij na 25 april 2018 geen strafbare feiten meer heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Daarmee lijkt een hardnekkig recidivepatroon vooralsnog een halt te zijn toegeroepen. Het hof acht het in het belang van de verdachte én de samenleving dat die ontwikkelingen niet worden doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. De verdachte wordt zo een kans gegund om – met de nodige hulp – zijn leven blijvend ten goede te keren.
Alles afwegende en in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal het hof in dit bijzondere geval overgaan tot de oplegging een taakstraf. Om de ernst van het bewezene tot uitdrukking te brengen en de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, zal het hof daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee weken.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van de immateriële schade. Deze bedraagt € 100,00. Gevraagd is het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en is mitsdien ook in hoger beroep aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, mede omdat de vordering van de zijde van de verdachte niet is betwist. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 100,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen en worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-057557-18 en in de zaak met parketnummer 13-076050-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-057557-18 en in de zaak met parketnummer 13-076050-18 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-076050-18 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-076050-18 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 april 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2019.