ECLI:NL:GHAMS:2019:1244

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
23-002736-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na veroordeling bij verstek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was gedagvaard en had op 5 januari 2011 moeten verschijnen, maar de behandeling werd aangehouden tot 8 maart 2011. Op die datum werd de verdachte bij verstek veroordeeld. Volgens artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering had de verdachte binnen veertien dagen na het vonnis in hoger beroep moeten komen. Echter, de verdachte heeft pas op 26 juli 2018 hoger beroep ingesteld, wat te laat was. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, en het standpunt van de raadsman van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op het vonnis van de politierechter. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, en het arrest werd uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 20 maart 2019.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002736-18
datum uitspraak: 20 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 8 maart 2011 in de strafzaak onder parketnummer
15-205087-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres 1],
postadres: [adres 2].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkend dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het ingestelde hoger beroep, en van het standpunt van de verdachte zijn raadsman.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 5 januari 2011 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De inleidende dagvaarding is de verdachte op 9 november 2010 in persoon betekend. Ter terechtzitting in eerste aanleg is op 5 januari 2011 de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd aangehouden tot de terechtzitting van 8 maart 2011. Na in de zaak op die terechtzitting van 8 maart 2011 het onderzoek te hebben gesloten, heeft de politierechter uitspraak gedaan en de verdachte bij verstek veroordeeld. Bij die stand van zaken had de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, binnen veertien dagen na het op 8 maart 2011 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen (vgl. HR 1 juli 1991,
DD92.004 en HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3444). De verdachte heeft echter eerst op 26 juli 2018 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 maart 2019.