ECLI:NL:GHAMS:2019:1356

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
23-003534-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake poging tot diefstal met aanvulling van gronden

Op 5 april 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 oktober 2017 was gewezen. De zaak betreft een poging tot diefstal waarbij de verdachte, geboren in Marokko in 1989, betrokken was. De verdachte was op het moment van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 10 augustus 2018 en 22 maart 2019, en heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met aanvulling van gronden.

De advocaat-generaal had in de zitting van 10 augustus 2018 gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van het primair tenlastegelegde, maar voor het subsidiair ten laste gelegde een gevangenisstraf van twee maanden zou worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust, maar heeft de bewijsmiddelen die door de politierechter waren opgesomd vervangen door nieuwe bewijsmiddelen.

De zaak kwam voort uit een incident op 23 september 2017, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij een poging tot diefstal van een telefoon uit de jaszak van een slachtoffer. De verklaringen van de verbalisanten en het slachtoffer zijn in de beoordeling meegenomen. De verdediging had verzocht om het horen van getuigen, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen, omdat het hof zich voldoende voorgelicht achtte. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de aangevoerde gronden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003534-17
Datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-702596-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag 1] 1989,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Nieuwegein.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 augustus 2018 en 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vordering advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gepersisteerd in de eis gedaan ter terechtzitting van het hof op
10 augustus 2018, inhoudende dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde en de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de periode dat de verdachte in voorarrest heeft gezeten.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de gronden aanvult.

Aanvulling van gronden

Het hof vervangt de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen door de volgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2017202224-1 van 24 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 5-8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van
[slachtoffer]:
Op 23 september 2017 liep ik op de Damstraat te Amsterdam. Daar stond een man naast mij. Ik voelde dat hij aan mijn rechterzak zat toen ik keek zag ik dat hij met zijn hand in mijn jaszak zat. Daar zat mijn telefoon in. Ik zag dat hij mijn telefoon uit mijn jaszak wilde halen. Ik zag dat hij mijn telefoon vast had. Ik heb deze teruggepakt.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017202224 van 24 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]
(doorgenummerde pagina’s 16-22).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar:
Op 23 september 2017 bevonden wij, [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], in Amsterdam.
Aldaar zag ik op de Dam twee mannen lopen waarvan ik 1 herkende als een zakkenroller en winkeldief. Ik zag dat deze man ([verdachte]) was vergezeld met een andere man ([medeverdachte]).
Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] wegliepen in de richting van de Damstraat. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens achter een vrouw aan liepen die in haar rechter jaszak een telefoon had zitten. Deze vrouw bleek later te zijn genaamd.
Slachtoffer: [slachtoffer], [slachtoffer] geboren op [geboortedag 2] 1962 in Rusland.
Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] aandacht voor de telefoon van [slachtoffer] hadden. Ik zag dat ze beide naar deze telefoon keken. Ik zag vervolgens dat [medeverdachte] naast de vrouw ging staan. Ik zag dat hij zijn hand uitstak naar de jaszak van [slachtoffer]. Ik zag dan [medeverdachte] zijn hand in de jaszak stak. Ik zag dat [slachtoffer] erop reageerde dat [medeverdachte] naast haar ging staan en aan de jaszak zat. Ik zag dat ze een stapje opzij deed en even om keek. [medeverdachte] trok toen even zijn hand terug. Ik zag dat [verdachte] hier gelijk op reageerde. [verdachte] had zijn jas over zijn arm hangen. Ik zag dat [verdachte] dicht achter [medeverdachte] ging staan en zin arm met daarover zijn jas tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] stak. Hierdoor blokte hij, ten aanzien van de hand van [medeverdachte] het zicht voor omstanders. Ik zag dat [verdachte] ineens insprong met zijn jas. Ik zag dat [verdachte] de hierop volgende zakkenrollershandeling van [medeverdachte] vergemakkelijkte. Ik zag namelijk, nadat [verdachte] zijn jas tussen beide hield, dat [medeverdachte] wederom zijn hand in de jaszak van [slachtoffer] stak. Ik zag dat [medeverdachte] de telefoon van [slachtoffer] beetpakte en deze eruit trok. Ik zag op dat moment dat [slachtoffer] dat door had en gelijk naar haar telefoon greep. Hierdoor werd [medeverdachte] gestoord in zijn handelingen en liet de telefoon los.

Aanvulling (bewijs)motivering

Uitsluiten bewijsmiddel
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal met betrekking tot de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dient te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft aangevoerd dat [verbalisant 1] twee dagen voor het onderhavige incident de verdachte heeft aangehouden, waardoor het goed denkbaar is dat deze aanhouding hem heeft beïnvloed bij de waarnemingen in het kader van deze zaak. Dat het kan lijken dat de verdachte de medeverdachte behulpzaam is, wil bovendien niet zeggen dat dit ook zo is.
In hetgeen door de raadsman is aangevoerd noch overigens ziet het hof enig concreet aanknopingspunt om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de verbalisant te twijfelen. Uit het proces-verbaal volgt duidelijk wat de verbalisant heeft waargenomen. Bij de raadsheer-commissaris heeft de verbalisant deze verklaring bevestigd. Daar heeft hij voorts verklaard dat hij op één meter afstand stond van de drie personen, de verdachte, [medeverdachte] en het slachtoffer en hij op het moment van de (poging) wegneming, niet werd gehinderd door anderen in zijn zichtlijn. De gedraging van de verdachte is bovendien door de verbalisant als specifieke zakkenrollershandeling herkend.
Verzoek horen getuigen [medeverdachte] en [slachtoffer]
Bij tussenarrest van 24 augustus 2018 heeft het hof het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen [medeverdachte] en [slachtoffer] afgewezen. In aanvulling op de in het tussenarrest gegeven motivering, overweegt het hof dat de noodzaak tot het horen van deze getuigen ontbreekt, nu het hof zich voldoende voorgelicht acht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. P.C. Römer en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 april 2019.
=========================================================================
[…]