ECLI:NL:GHAMS:2019:1379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
23-004237-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake poging tot zware mishandeling en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1987, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en het dragen van een wapen van categorie IV, te weten een mes. De feiten vonden plaats op 5 november 2018 te Amsterdam, waar de verdachte met een mes zwaaiende bewegingen maakte in de richting van een verbalisant, die hierdoor bijna gewond raakte. Het hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijgesproken moest worden, maar het hof achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van 325 euro, subsidiair zes dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de verbalisant en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004237-18
datum uitspraak: 19 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654172-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 05 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de hals en/of het gezicht van voornoemde [slachtoffer], althans met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de hals en/of het gezicht van voornoemde [slachtoffer] heeft gezwaaid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 05 november 2018 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere zwaaiende en/of stekende beweging(en) te maken in de richting van het hoofd en/of de hals en/of het gezicht van voornoemde [slachtoffer];
2:
hij op of omstreeks 05 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes van het merk One-o-one, model 101 INC, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was bestemd om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Bespreking bewijsverweer

Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Volgens de raadsman dient het feitencomplex te worden gekwalificeerd als een bedreiging en niet als een poging tot zware mishandeling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verbalisant [slachtoffer] achteruit deinsde op het moment dat de verdachte een zwaaiende beweging maakte en dat hij het mes hierdoor nog net kon ontwijken. Zelf zegt [slachtoffer] hierover dat hij een soort windvlaag van het mes vlak langs zijn hals voelde gaan.
Het hof is gelet op het voorgaande en gelet op de risico’s van het zwaaien met een mes vlak langs de hals van oordeel dat verdachte met zijn gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verbalisant [slachtoffer] (tenminste) zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het onder 1 primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 5 november 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de hals en/of het gezicht van voornoemde [slachtoffer];
2:
hij op 5 november 2018 te Amsterdam een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes van het merk One-o-one, model 101 INC, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was bestemd om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2:

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018225974-1 van 5 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 01-04].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 november 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Vandaag, maandag 5 november 2018 kregen wij een melding om te gaan naar metrostation [naam 1] alwaar een twist gaande zou zijn tussen een stel. Vervolgens ben ik samen met mijn collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse gegaan. […]
Vervolgens wilde ik de man vastpakken om hem tot bedaren te brengen, echter ik zag
dat hij direct een aantal meters achteruit liep. Ik zag dat de man vanaf zijn rechterzijde een fiets vastpakte en dat hij deze fiets met kracht in mijn richting gooide. Vervolgens besloot ik de man nogmaals vast te pakken, echter ik moest eerst de fiets nog aan de kant duwen. Hierdoor duurde het enkele seconden voordat ik richting de man kon lopen. Op het moment dat ik de fiets aan het wegduwen was zag ik dat de man zich half omdraaide en met zijn rechterhand ter hoogte van zijn middel zat. Ik zag vervolgens dat hij zijn hand van achter naar voren (diagonaal) zwaaide, richting mijn hoofd/hals/gezicht. Ik zag dat er in zijn hand een zwart/zilverkleurig puntig voorwerp zat. Ik kon niet goed zien wat het was, maar vermoedde direct door de kleur en de vorm dat het om een mes ging. Het voorwerp was ongeveer 20 centimeter groot. Ik voelde dat het voorwerp vlak langs mijn hals, kin, onderste gedeelte van mijn gezicht ging. Ik voelde zeg maar een soort windvlaag langs mijn huid. Direct daarna draaide de man naar rechts weg en rende in de richting van [pad] weg. Ik heb direct de achtervolging ingezet. Onderweg raakte ik de man tijdelijk uit het zicht, maar op aanwijzen van omstanders trof ik de man samen met mijn collega’s uiteindelijk aan in de centrale hal van de flat [naam 2]. Nadat ik de man had zien staan riep ik hem toe dat hij zijn mes moest laten vallen. Ik zag dat de man hier gehoor aan gaf en met zijn rechterhand een mes op de grond liet vallen. Het mes had een houtkleurig handvat en het lemmet was zilver. Vervolgens heb ik de man samen met mijn collega’s aangehouden.
Het hele incident blijft zich herhaald in mijn hoofd afspelen. Ik besef mij heel erg dat ik door de actie van de man dodelijk gewond had kunnen zijn.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018225974-5 van 5 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 05-07].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op maandag 5 november 2018, omstreeks 16.35 uur, kregen wij van het operationeel centrum Amsterdam de melding te gaan naar het metrostation [naam 1] te Amsterdam, alwaar de
straatcoaches ter plaatse stonden hij een conflict tussen twee personen. […]
Wij, verbalisanten, zagen dat onze collega [slachtoffer] de man aansprak. Deze man bleek de later aangehouden verdachte te zijn en bleek te zijn genaamd:
[verdachte], geboren op [geboortedag]-1987 te Suriname. […]
Wij zagen dat [verdachte] vervolgens tijdens het rennen een aldaar gestalde fiets oppakte en deze in de richting van collega [slachtoffer] gooide. Wij zagen dat collega [slachtoffer] de fiets vervolgens oppakte en aan de kant gooide en vervolgens de achtervolging wilde inzetten. Hierop zagen wij, verbalisanten, dat de verdachte [verdachte] stopte met rennen en zich omdraaide richting collega [slachtoffer]. Wij zagen dat de verdachte [verdachte] vervolgens uit zijn rechter jaszak een zwart voorwerp pakte en hiermee vervolgens met een grote zwaaiende beweging uithaalde in de richting van het hoofd van collega [slachtoffer]. Wij zagen dat collega [slachtoffer] achteruit deinsde en het voorwerp hierdoor nog net kon ontwijken. Hierop hoorden wij, verbalisanten, collega [slachtoffer] met luide stem het volgende roepen: ‘Hij heeft een mes!!”.
Vervolgens zagen wij, verbalisanten, dat de verdachte [verdachte] zich weer omdraaide en
weg rende. Hierop hebben wij, verbalisanten, ook de achtervolging ingezet samen met collega
[slachtoffer]. […]
Wij, verbalisanten, hoorden collega [slachtoffer] vervolgens met luide stem en op niet te misverstane wijze tegen de verdachte [verdachte] roepen dat hij het mes moest laten vallen en op de grond moest gaan liggen. Wij zagen dat de verdachte [verdachte] hier gehoor aan gaf, waarna wij hem konden aanhouden en de handboeien konden aanleggen.
Het door ons aangetroffen mes bij de verdachte [verdachte] is door ons veilig gesteld en is vervolgens door collega’s in beslag genomen.
Ten aanzien van feit 2:
3. Een proces-verbaal ‘onderzoek wapen’ met nummer PL1300-2018225974-14 van 6 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 23-25].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Aanleiding:
Op maandag 5 november 2018 kreeg de politie te Amsterdam de opdracht om te gaan naar het metrostation [naam 1] te Amsterdam, in verband met een twist aldaar. Ter plaatste spreken de politie agenten een man en een vrouw aan welke ruzie hebben. Nadat de politie agent die met de man spreekt slecht contact krijgt en weer naar de man toeloopt, ziet zij dat deze man (de verdachte [verdachte]) een zwaaiende beweging maakt met zijn arm richting haar hoofd/hals/gezicht. De politie agent ziet dat verdachte [verdachte] een voorwerp in zijn hand heeft, welke de politie agent omschrijft als vermoedelijk een mes. De politie agent houdt kort daarna de verdachte [verdachte] aan, welke op aanwijzing het mes laat vallen.
Beschrijving (en definitie)
Het betreft hier een opvouwbaar mes dat voldoet aan de volgende beschrijving:
Merk (volgens opschrift) : one-o-one incorporated
Model (volgens opschrift) : 101 INC
Materiaal van het voorwerp : ijzer/metaal
Lengte van het voorwerp : ongeveer 27,5 cm (punt lemmet tot uiteinde heft)
Lengte van het lemmet: ongeveer 12,3 cm (punt tot heft)
Lengte van snijdeel lemmet: ongeveer 11,5 cm (maximaal)
Breedte van het lemmet: ongeveer 2,6 cm (op het breedste deel, lopend in een punt)
Gelet op de aard van en/of de omstandigheden waaronder genoemd(e) voorwerp(en) werd(en) aangetroffen ben ik, verbalisant, van mening dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen.
Juridische omschrijving:
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet Wapens en Munitie.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest en ten aanzien van feit 2 tot een geldboete van 325 euro, subsidiair 6 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van feit 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om in het geval van strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden noch het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete voor het voorhanden hebben van het mes hebben enige meerwaarde, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging om aan een politieagent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat mes een zwaaiende beweging richting de agent te maken. Het is niet aan de verdachte te danken dat het bij een poging is gebleven en dat het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door zijn agressieve optreden heeft de verdachte het gevoel van veiligheid van het slachtoffer in sterke mate aangetast. Bovendien veroorzaakt en versterkt een dergelijk misdrijf gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarbij heeft de verdachte een mes bij zich gedragen, terwijl, gelet op de voornoemde omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, dan wel te dreigen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft verder in het nadeel van de verdachte betekenis toegekend aan de inhoud van het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie van 19 maart 2019. Uit dat uittreksel blijkt dat de verdachte in 2014 door de strafrechter onherroepelijk is veroordeeld ter zake van poging tot zware mishandeling en mishandeling. Het hof weegt dat in het bijzonder ten nadele van de verdachte mee.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van Leger des Heils van 29 maart 2019, waaruit volgt dat wordt geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat het risico op onttrekken aan de voorwaarden binnen gedwongen kader als hoog wordt ingeschat, terwijl hij anderzijds in het vrijwillig kader open staat voor hulpverlening vanuit HVO Querido, die ook al in gang is gezet.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een geldboete, zoals opgelegd door de politierechter in de rechtbank Amsterdam passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 45, 62, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M. Iedema en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 april 2019.
mr. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertenen.
=========================================================================
[…]