ECLI:NL:GHAMS:2019:154

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
23-003987-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en opgeven van een valse naam door een verdachte op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk beledigen van een taxi-host op Schiphol door deze te bespuwen en het opgeven van een andere dan zijn werkelijke achternaam aan een opsporingsambtenaar. De feiten vonden plaats op 14 juni 2016, waarbij de verdachte zich op korte afstand van het slachtoffer bevond. De verdachte ontkende opzettelijk te hebben gespuugd en stelde dat hij zijn eigen naam had opgegeven. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gespuugd en een valse naam heeft opgegeven, wat resulteerde in een veroordeling tot geldboetes van €150 onvoorwaardelijk en €550 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €150 voor immateriële schade toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003987-17
datum uitspraak: 16 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 november 2017 in de strafzaak
onder parketnummer 15-123825-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 december 2018.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 14 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk beledigend in/op/tegen de nek en/of het haar, althans het lichaam van [slachtoffer] heeft gespuugd,
terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand bevond van voornoemde [slachtoffer];
2:
hij op of omstreeks 14 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke (achter)naam heeft opgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking bewijsverweren

De verdachte heeft, zakelijk weergegeven en naar het hof begrijpt, verzocht hem vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij -wat betreft het onder 1 ten laste gelegde- aangevoerd dat [slachtoffer] tegen een taxi-klant van hem had gezegd dat hij, de verdachte, geen goed mens zou zijn en hem zou gaan beroven. Vervolgens heeft de verdachte gespuugd, maar, volgens de verdachte, niet in de richting van [slachtoffer], die 1.5 meter voor hem stond. Het spuug is dan ook niet in de
nek of in het haar van [slachtoffer] terechtgekomen. Als dat toch is gebeurd, dan was dat, aldus de verdachte, geen bewuste actie. Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde, heeft de verdachte aangevoerd dat vóórdat aan hem werd gevraagd hoe hij heette, de meneer de pas (
het hof begrijpt: de taxi-pas van een collega van de verdachte, zijn collega [naam 1]) al had en, toen die meneer terugkwam en ‘goedenavond, [naam 1]’ zei, hij ‘goedenavond’ terug zei. Vervolgens heeft de verdachte zijn eigen naam, ‘[verdachte]’, en geboortedatum opgegeven. De verdachte ontkent dat hij heeft gezegd dat zijn naam ‘[naam 1]’ was en dat hij heeft verklaard dat de pas van zijn collega [naam 1]
zijnpas was. Het zou ook zeer onverstandig zijn geweest als hij dat wel had gezegd, omdat hij een bekende is van de ambtenaren die hierbij betrokken waren (
het hof begrijpt: [ambtenaren]).
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde een kennelijke verschrijving bevat. In de tenlastelegging staat als pleegdatum 14 april 2016 opgenomen, terwijl het feit, evenals het onder 1 ten laste gelegde, op 14 juni 2016 is gepleegd. Nu het, gelet op de stukken in het dossier en het feit dat er op dit onderdeel geen verweer is gevoerd, voor iedereen volstrekt duidelijk is dat het hier een kennelijke schrijffout betreft, dient het hof deze datum verbeterd te lezen.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
De verdachte bevond zich op 14 juni 2016 te Schiphol en liep met een passagier richting de Shuttlebus standplaats. [slachtoffer], in zijn hoedanigheid van taxi-host voor [naam 2], liep achter deze twee personen aan en, nadat hij de passagier had geïnformeerd over het feit dat de verdachte niet namens de luchthaven Schiphol reed, draaide [slachtoffer] zich om en liep de passagier met [slachtoffer] mee (proces-verbaal van aanhouding van 14 juni 2016, opgemaakt door [ambtenaren]). Vervolgens hoorde [slachtoffer] achter hem een spugend geluid. Hij voelde dat er iets in zijn haar kwam ter hoogte van de haargrens van zijn nek. [slachtoffer] ging met zijn vingers door zijn haar en zag een wit slijmerige substantie op zijn vingers zitten (proces-verbaal van aangifte van 15 juni 2016, opgemaakt door [ambtenaar 1]). Dit voorval wordt bevestigd door wachtmeester der Koninklijke Marechaussee
[ambtenaren] (proces-verbaal van aanhouding van 14 juni 2016, opgemaakt door [ambtenaren]) en
de getuige [getuige] (proces-verbaal van verhoor getuige van 14 juni 2016, opgemaakt door
[ambtenaar 2]). Beiden verklaren dat de verdachte een sprong en een spugende beweging maakte
naar[slachtoffer], dat er spuug uit de mond van de verdachte kwam en dat deze klodder [slachtoffer]
in zijn nek raakte. Ook waren er camerabeelden waarop te zien was dat er een ‘klodder witte vloeistof’ in/op het haar van [slachtoffer] zat (proces-verbaal van 15 juni 2016, opgemaakt door [ambtenaar 3]).
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat het spuug van de verdachte op de nek en het haar van [slachtoffer] terecht is gekomen en, bovendien, dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan.
Dit vindt bevestiging in de verklaring van de verdachte dat hij op dat moment boos en gefrustreerd was door het handelen van [slachtoffer] (proces-verbaal van verhoor van 15 juni 2016, opgemaakt door [ambtenaar 4]), hetgeen een motief vormt voor zijn handelen.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat de verdachte heeft gespuugd naar de nek en het haar van [slachtoffer] en hem daarmee heeft beledigd. Het verweer van de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde wordt verworpen.
Gelet op de stukken die zich in het dossier bevinden en de bevindingen ter terechtzitting zal het hof
het onder 2 ten laste gelegde met verbetering van een kennelijke misslag lezen, te weten dat het op
14 juni 2016 (en niet op 14 april 2016) is gepleegd. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de verdachte
die dagzijn eigen naam, [verdachte], heeft gebruikt noch dat hij ten aanzien van de bij hem aangetroffen taxi-pas duidelijk heeft gemaakt dat deze pas van iemand anders was. [ambtenaren] heeft op ambtseed verklaard dat er bij de insluitingsfouillering van de verdachte een taxi-pas is aangetroffen waarop de volgende gegevens stonden vermeld: “[naam 1], geboren te [geboortedatum 2]” en dat
de verdachte toen, desgevraagd, heeft verklaard dat deze taxi-pas van hem was (proces-verbaal van
14 juni 2016, opgemaakt door [ambtenaren]). Ook adjudant onderofficier der Koninklijke Marechaussee [ambtenaren] heeft op ambtseed verklaard dat de verdachte voornoemde taxi-pas bij zich droeg en dat de verdachte, gevraagd naar zijn achternaam, antwoordde: “[naam 1]” (proces-verbaal van 14 juni 2016, opgemaakt door [ambtenaren]). Er is geen enkel solide aanknopingspunt voor de veronderstelling dat
[ambtenaren] de gang van zaken op 14 juni 2016 niet overeenkomstig de waarheid in hun processen-verbaal hebben neergelegd. Hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht, dat hij de taxi-pas van een collega had gevonden bij een telefooncel en deze aan hem wilde teruggeven (proces-verbaal van
verhoor van 15 juni 2016, opgemaakt door [ambtenaar 4]), maakt dat niet anders omdat (zo het hof daar al veronderstellenderwijs van uitgaat) dit los staat van het gebruik van deze pas door de verdachte zoals hierboven weergegeven.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte aan een opsporingsambtenaar desgevraagd een andere dan zijn werkelijke achternaam heeft opgegeven. Het verweer van de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 14 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk beledigend tegen de nek en het haar van [slachtoffer] heeft gespuugd, terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand bevond van voornoemde [slachtoffer];
2:
hij op 14 juni 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar een andere dan zijn werkelijke (achter)naam heeft opgegeven.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam opgeven.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150,00 subsidiair 3 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot, respectievelijk, een onvoorwaardelijke geldboete van € 300,00 (subsidiair 6 dagen hechtenis) en een voorwaardelijke geldboete van € 550,00 (subsidiair 11 dagen hechtenis) met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in de nek en in het haar bespugen van een taxi-host
op Schiphol toen laatstgenoemde een passagier erop wees dat de passagier van doen had met een taxichauffeur die niet met toestemming en medeweten van de luchthaven Schiphol handelde en deze passagier daarmee zekere risico’s liep. Het bespugen van een ander (die niet meer dan zijn werk doet), zeker wanneer daarbij het hoofd van die ander wordt geraakt, is bijzonder vies, respectloos en beledigend. Door vervolgens aan twee verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee een andere dan zijn werkelijke (achter)naam op te geven, heeft de verdachte het werk van gezagsdragers gefrustreerd
en getracht aansprakelijkheid voor zijn handelen te ontlopen.
Het hof acht, alles afwegende, geldboetes van na te melden hoogte en deels voorwaardelijk passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij van € 250 aan immateriële schade, voor het onder feit 1 ten laste gelegde, geheel wordt toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft verklaard dat hij de vordering van de benadeelde partij niet rechtvaardig vindt,
maar dat de benadeelde partij er wel recht op heeft. Ook heeft hij verklaard dat de relatie met
[slachtoffer] inmiddels is verbeterd en dat zij vriendelijk met elkaar omgaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van
artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 62, 63, 266 en 435 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het
onder 1bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het
onder 2bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 juni 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van dit gerechtshof van 16 januari 2019.