ECLI:NL:GHAMS:2019:1595

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
23-001615-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in strafzaak wegens verduistering in dienstbetrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, was beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking. De tenlastelegging betrof het opzettelijk zich toe-eigenen van een bedrag van 11.590 euro, dat toebehoorde aan haar werkgever, in de periode van 14 tot en met 15 november 2012. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De straf die door de politierechter was opgelegd, bestond uit een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. In hoger beroep heeft het hof de straf heroverwogen en bepaald dat de verdachte een taakstraf van 80 uren moet uitvoeren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens is er een overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, wat ook in de strafmaat is meegewogen. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de verduistering en de opgelegde straf als passend en geboden beschouwd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001615-18 (strafzaak)
datum uitspraak: 13 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-155145-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2019.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 14 november 2012 tot en met
15 november 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk elf duizend en zevenhonderd euro, in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele (telkens) toebehoorde(n) aan [bedrijf], in elk geval (telkens)aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als medewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
zij in de periode van 14 november 2012 tot en met 15 november 2012 te Amsterdam, opzettelijk 11.590,00 euro, dat geheel toebehoorde aan [bedrijf], en welk geldbedrag verdachte uit hoofde
van haar persoonlijke dienstbetrekking als medewerker onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek overeenkomst artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair 50 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De verdediging heeft gesteld dat een voorwaardelijke straf niet langer nodig is, gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is gelet op het daadwerkelijk verduisterde bedrag, de verdachte had ook nog geld van het casino tegoed, een taakstraf van minder dan 100 uren passend.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en
de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering. Door haar handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op eigendom van een ander. Daarnaast rekent het hof het de verdachte aan dat
deze verduistering is gepleegd in dienstverband. Iedere werkgever moet erop kunnen vertrouwen
dat werknemers hun taken met verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid uitoefenen en niet voor
eigen gewin zich geld gaan toe-eigenen.
Het hof zal in strafmatigende zin rekening houden met de omstandigheid dat het feit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft begaan. Tevens heeft het hof acht geslagen op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Wat betreft de redelijke termijn overweegt het hof dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van
iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. In deze procedure is
de op redelijkheid te beoordelen termijn aangevangen op 23 september 2013, het moment waarop de verdachte in verzekering werd gesteld. Het vonnis waarvan beroep werd gewezen op 19 januari 2016. Vervolgens is op 3 mei 2018 hoger beroep ingesteld wat leidt tot een eindbeslissing op 13 maart 2019. De procedure als geheel heeft derhalve een periode van vijf jaar en zes maanden geduurd. Uitgaande
van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is deze periode overschreden met anderhalf jaar. Gezien de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf volstaat het hof met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. S. Clement en mr. P. Greve in tegenwoordigheid van
mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 13 maart 2019.
=========================================================================
[…]