ECLI:NL:GHAMS:2019:1635

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
23-000189-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bedrijfsinbraak met diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor een bedrijfsinbraak die plaatsvond op 28 augustus 2016 in de gemeente Langedijk. De verdachte had samen met een medeverdachte een snackbar ingebroken en een kassalade met een geldbedrag van ongeveer vijfhonderd euro weggenomen. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte betoogd dat hij niet de inbreker was, maar dat een medeverdachte de daad had gepleegd. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak, mede op basis van getuigenverklaringen en de omstandigheden van de zaak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van honderdtachtig uren, met aftrek van voorarrest. De straf is opgelegd met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000189-18
datum uitspraak: 16 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-259597-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadslieden naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2016 in de gemeente Langedijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening in of uit een pand ([bedrijf]) gelegen aan de Voorburggracht te Noord-Scharwoude heeft weggenomen een kassa(la), inhoudende een geldbedrag van (ongeveer) vijfhonderd euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1], in elk aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed/geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Volgens de verdachte is [medeverdachte 1] degene geweest die in de snackbar heeft ingebroken en het pand met de kassalade heeft verlaten. De verdachte stelt dat hij die nacht met de medeverdachte [medeverdachte 2] op straat stond te roken, toen hij zag dat iemand die hij kent als één van de broers [medeverdachte 1] de onderkant van de deur van [bedrijf] opentrapte en daar naar binnen ging. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] tegen hem zei: “
Ga die gek halen”. De verdachte, die een hoedje droeg, is achter die [medeverdachte 1] aangegaan om hem ervan te weerhouden iets uit die snackbar te stelen. De verdachte is door het stukgemaakte deel van de deur gekropen en is ook in het pand achter [medeverdachte 1] aangegaan. Daarbij is hij in de keuken van de snackbar geweest waar normaliter alleen het personeel komt, daarom is een schoenafdruk van hem in de snackbar aangetroffen. [verdachte] zag dat [medeverdachte 1] er vandoor ging met een kassalade en verliet na hem de snackbar. Hij is op straat met de medeverdachte [medeverdachte 2] achter [medeverdachte 1] aan gerend, om hem te bewegen de kassalade terug te bezorgen bij de snackbareigenaar. Hij heeft verklaard dat zij het hele dorp door zijn gerend. Tenslotte is de verdachte met [medeverdachte 2] én [medeverdachte 1] in een auto van een toevallig passerende vrouw gestapt.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte, die hij voor het eerst op de terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en waarop hij in hoger beroep heeft voortgeborduurd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De vraag die ter beantwoording aan het hof voorligt is, welke twee van de drie personen die samen kwamen aanrijden in de auto van [medeverdachte 2] die bewuste nacht in de snackbar zijn geweest.
Vooropgesteld wordt dat de verdachte noch de medeverdachte concrete en verifieerbare gegevens heeft verstrekt over de door hen bedoelde inbreker met de achternaam [medeverdachte 1]. Zij hebben slechts verklaard dat er vele broers zijn met die achternaam en dat ze allemaal op elkaar lijken. De lezing van de gebeurtenissen van de verdachte en de medeverdachte vindt op deze onderdelen dus geen steun.
De door de verbalisanten ambtshalve als [naam 2] herkende man is niet gehoord.
Nu de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] als de inbreker bestempelen en zichzelf als onschuldig beschouwen, had het op hun weg gelegen de volgende hun belastende omstandigheden op te helderen:
  • waarom zij samen het hele dorp zijn doorgerend;
  • waarom de verdachte onderweg een schroevendraaier heeft weggegooid;
  • waarom zij samen met degene die tegen hun zin zou hebben ingebroken op de vlucht zijn geslagen en uiteindelijk met hem in een auto van een onbekende zijn gestapt;
  • waarom zij de aanhouding van die derde persoon hebben getracht te beletten;
  • waarom [medeverdachte 2] onderweg zijn opvallende trui met een grote hondenprint en zijn schoudertasje heeft weggegooid;
  • waarom zij zich vlak voorafgaand aan de aanhouding schuil hielden achter bosschages;
  • waarom [medeverdachte 2] de verbalisante heeft uitgescholden.
Het hof is van oordeel dat geen van de beide verdachten hierover een aannemelijke verklaring heeft afgelegd.
Daartegenover staat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende wel vast. Vlak vóór de inbraak in [bedrijf] heeft een getuige gezien dat drie personen uit een blauwe Peugeot stapten, waarvan er twee naar de snackbar liepen. Volgens de getuige [getuige] bleef de derde persoon, die een pet droeg, bij de auto staan telefoneren. De getuige hoorde opeens harde klappen en zag binnen enkele seconden dezelfde twee mannen die hij naar de snackbar had zien lopen, opnieuw langsrennen. De getuige zag dat de derde man, die bij de auto was blijven staan, ook wegrende.
De aangever zag twee mannen uit de snackbar rennen, één met de kassa in zijn handen, de ander met een pet of hoed op. In de snackbar is een schoenspoor van de verdachte aangetroffen.
De verdachte heeft erkend dat hij in de snackbar is geweest en die nacht een hoedje droeg.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft erkend dat hij die nacht met de verdachte in de buurt van de snackbar is geweest en dat zij erheen waren gereden met zijn blauwe Peugeot. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij niet naast de auto heeft staan telefoneren en dat hij denkt dat hij die nacht geen pet droeg.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het
nietde door de verdachten bedoelde [medeverdachte 1], maar [medeverdachte 2] moet zijn geweest die met de verdachte in de snackbar is geweest, de kassalade heeft weggenomen en tenslotte met de kassalade naar buiten is gerend.
Het hof is tevens van oordeel dat in de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden, zoals deze naar voren komen uit de bewijsmiddelen, bezien in hun onderling verband en samenhang, besloten ligt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] gezamenlijk het plan hadden gemaakt om in te breken bij de snackbar en dit plan ook gezamenlijk hebben uitgevoerd. Derhalve was sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen beiden, zodat medeplegen kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 augustus 2016 in de gemeente Langedijk tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand, [bedrijf], gelegen aan de Voorburggracht te Noord-Scharwoude heeft weggenomen een kassa(la), inhoudende een geldbedrag van ongeveer vijfhonderd euro, toebehorende aan [naam 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

Het hof neemt over de door de politierechter in het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 januari 2018 onder I, II en IV tot en met IX opgenomen bewijsmiddelen en de daarin onder ‘A’ opgenomen verklaring van de verdachte. Anders dan de politierechter acht het hof bewijsmiddel III niet bruikbaar voor het bewijs nu het verklaringen van anonieme getuigen bevat.
Ten aanzien van het als bewijsmiddel II vermelde proces-verbaal van het verhoor van
de getuige [getuige](doorgenummerde bladzijden 105 tot en met 107) merkt het hof op dat deze verklaring is afgelegd op 1 september 2016. Het hof vult dit bewijsmiddel aan met de volgende passage uit deze verklaring , in te voegen in de derde regel na het woord “zaten”:
“Ik zag dat ze alle drie uitstapten. Vervolgens stapten alle mannen weer in de auto. Na enkele seconden stapten alle mannen weer uit het voertuig. Ik zag dat de man die bij de auto bleef staan een pet op had. De andere twee liepen in de richting van [bedrijf]. Ik zag dat de man die nog bij de auto stond zijn telefoon pakte en ging bellen”.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit,
zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte tot dezelfde straf zal worden veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Zij hebben daarvoor een ruit van de toegangsdeur van de snackbar stuk gemaakt en een paneel in die deur ingetrapt. Bedrijfsinbraken veroorzaken voor de betrokken ondernemers veel schade, overlast en frustratie. In dit geval was het ook nog zeer beangstigend voor de eigenaar omdat hij boven de snackbar woont en daar in bed lag op het moment dat de deur midden in de nacht met veel lawaai werd geforceerd. Het hof acht bij een dergelijk feit in beginsel een gevangenisstraf aangewezen.
Gezien de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 maart 2019 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld acht het hof, alles afwegende, oplegging van een taakstraf zoals gevorderd voor de duur van honderdtachtig uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.M. van Woensel en mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2019.
Mrs. A.M. van Woensel en I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.