ECLI:NL:GHAMS:2019:1636

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
23-002736-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake diverse geweldsdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2017. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor diverse geweldsdelicten, waaronder afpersing, openlijk geweld, bedreiging en wederspannigheid. De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van een slachtoffer tot afgifte van een sleutelbos door middel van geweld en bedreiging, het voorhanden hebben van wapens, en het plegen van geweld tegen een andere persoon. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 2 april 2019, waarbij zowel de verdachte als het openbaar ministerie hoger beroep hadden ingesteld tegen het eerdere vonnis.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de onder 1, 4 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen onder 2 en 3. De bewezenverklaring van de afpersing is gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en andere getuigen, die bevestigden dat de verdachte en zijn mededaders geweld hebben gebruikt om de sleutelbos af te nemen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Het hof heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om een bedrag van € 3.033,08 te betalen aan het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002736-17
datum uitspraak: 16 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-860243-15 en 23-001034-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2019 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 03 december 2015 in de gemeente Haarlem op de openbare weg(en) de Gen. de la Reijstraat en/of de President Steijnstraat, althans op (een) openbare weg(en), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sleutelbos, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
en/of
- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een sleutelbos, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of (één van) zijn mededader(s)
* [slachtoffer] heeft/hebben omsingeld en/of
* (met een stroomstootwapen) een stroomstoot heeft/hebben gegeven op een (boven)been van [slachtoffer] en/of
* [slachtoffer] dreigend en/of dwingend heeft/hebben toegevoegd de woorden: "Als je niet meewerkt maken we je koud", althans woorden van een dergelijke dreigende en/of dwingende aard of strekking en/of
* een maal (met kracht) met een (vuist)(vuur)wapen, althans een zwaar en/of hard voorwerp heeft/hebben geslagen op/tegen het hoofd van [slachtoffer] en/of
* [slachtoffer] dreigend en/of dwingend heeft/hebben toegevoegd de woorden: "Geef je sleutels af", althans woorden van een dergelijke dreigende en/of dwingende aard of strekking;
2. hij op of omstreeks 03 december 2015 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt en/of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad;
3. hij op of omstreeks 03 december 2015 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een airsoft pistool (merk Beeman en Marksman), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemd voorwerp, voorhanden heeft gehad;
4 primair. hij op of omstreeks 12 februari 2016 te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Vogelenzangseweg, in elk geval op of aan een openbare weg, (meermalen) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , door voornoemde [slachtoffer 2] (meermalen) (met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand tegen de arm en/of het hoofd en/of de handen, althans het lichaam, te slaan/stompen;
4 subsidiair. hij op of omstreeks 12 februari 2016 te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] (meermalen) (met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand tegen de arm en/of het hoofd en/of de handen, althans het lichaam, te slaan/stompen;
5. hij op of omstreeks 12 februari 2016 te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal, [slachtoffer 2] (meermalen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) voornoemde [slachtoffer 2] opzettelijk (meermalen) dreigend de woorden toegevoegd: "Morgen steek ik jou en je kankerhoer moeder neer", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes, hand(en) een schietgebaar in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] gemaakt, althans een handeling van dreigende aard en/of strekking;
6. hij op of omstreeks 12 februari 2016 te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (respectievelijk hoofdagent en agent van politie Eenheid Noord Holland), hem (verdachte) op heterdaad op verdenking van het artikel 300 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, had(den) aangehouden en/of vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem (verdachte) onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem (verdachte) daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te Haarlem, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, door opzettelijk gewelddadig
- een of meermalen (met kracht) te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die opsporingsambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of
- een of meermalen (met kracht) met zijn, verdachtes, lichaam te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die opsporingsambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of
- ( vervolgens) zich een of meermalen (met kracht) met zijn voet(en) tegen het politievoertuig af te zetten, althans (met kracht) met zijn voet(en) tegen het politievoertuig aan te duwen;
7. hij op of omstreeks 30 maart 2016 in de gemeente Bloemendaal opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] , hoofdagent(en) van de politie Eenheid Noord Holland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hem/hen de woorden toe te voegen "Vuile Kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof deels tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het uit de inhoud van het dossier niet eenduidig volgt dat de verdachte het stroomstootwapen, dat tegen [slachtoffer] is gebruikt, voorhanden heeft gehad. Daarnaast is onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte het
airsoftpistool als slagwapen heeft gebruikt of op de hoogte was van de aanwezigheid van dat wapen in de auto.
De verdachte moet daarom van het onder 2 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 4 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op of omstreeks 3 december 2015 in de gemeente Haarlem op de President Steijnstraat tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een sleutelbos toebehorende aan [slachtoffer] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- [slachtoffer] hebben omsingeld en
- met een stroomstootwapen een stroomstoot hebben gegeven op een bovenbeen van [slachtoffer] en
- [slachtoffer] dreigend en dwingend hebben toegevoegd de woorden: "Als je niet meewerkt maken we je koud" en
- met kracht met een hard voorwerp hebben geslagen op het hoofd van [slachtoffer] en
- [slachtoffer] dwingend hebben toegevoegd de woorden: "Geef je sleutels af";
4
primairhij op 12 februari 2016 te Vogelenzang gemeente Bloemendaal met een ander op of aan de openbare weg, de Vogelenzangseweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , door [slachtoffer 2] met de hand tegen de arm, het hoofd en de handen te slaan;
5. hij op 12 februari 2016 te Vogelenzang gemeente Bloemendaal [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Morgen steek ik jou en je kankerhoer moeder neer";
6. hij op 12 februari 2016 te Vogelenzang gemeente Bloemendaal toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en agent van politie Eenheid Noord Holland, hem op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit hadden aangehouden en vastgegrepen teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, het politiebureau te Haarlem, zich met geweld heeft verzet tegen de opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door opzettelijk gewelddadig met kracht te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die opsporings-ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en met kracht met zijn lichaam te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die opsporingsambtenaren verdachte trachtten te geleiden en
zich met kracht met zijn voet tegen het politievoertuig af te zetten;
7. hij op 30 maart 2016 in de gemeente Bloemendaal opzettelijk ambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , hoofdagenten van de politie Eenheid Noord Holland, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen "Vuile Kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking.
Hetgeen onder 1, 4 primair, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Hij heeft aangevoerd dat geen sprake was van medeplegen van de geweldshandelingen en niet is gebleken dat de sleutelbos van aangever is weggenomen.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij [slachtoffer] niet heeft mishandeld. Hij heeft de autodeur voor hem opengehouden en de bijrijdersstoel naar voren gedaan, zodat [slachtoffer] op de achterbank kon gaan zitten. De verdachte stelt dat hij op de bijrijdersstoel in de auto zat en alleen heeft gezegd “Doe normaal” tegen [slachtoffer] en [medeverdachte] , die op de achterbank zaten en samen vochten. De verdachte stelt dat hij geen gezichtsbedekking droeg.
Het slachtoffer heeft verklaard dat:
- hij op 3 december 2015 door [medeverdachte 2] met diens auto werd opgehaald;
- de auto aan het einde van de straat stopte en dat hij daar uit de auto stapte;
- buiten de auto drie mannen met bedekte gezichten stonden;
- hij werd vastgepakt en geslagen, een stroomstootwapen tegen zijn been kreeg en daarna in de auto op de achterbank werd teruggeduwd;
- hij in de auto met een hard voorwerp op zijn hoofd werd geslagen door iemand vanuit de kofferbak achter hem,
- hij uit de auto werd gelaten nadat hij zijn sleutelbos had afgegeven.
Het bij medisch onderzoek geconstateerde letsel van [slachtoffer] past bij deze verklaring.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte in de auto achter hem in de kofferbak zat, [medeverdachte] zat voorin op de bijrijdersstoel; [slachtoffer] zat alleen op de achterbank en [medeverdachte 2] was de bestuurder. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij de verdachte heeft herkend aan zijn stem, de vorm van het gezicht, de wenkbrauwen en ogen en zijn jas. Hij was in de auto vlakbij en zijn mond was bij het oor van [slachtoffer] . Nadat [slachtoffer] zijn sleutelbos had afgegeven, stopte de auto bij zijn huis en zag hij kans te vluchten.
Alle verdachten hadden bij hun aanhouding bloed van [slachtoffer] op hun kleding.
De verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] hebben zich bij de politie beroepen op hun zwijgrecht.
Mevrouw [naam 1] , de toenmalige vriendin van [medeverdachte 2] , heeft verklaard dat zij voorafgaand aan dit incident [medeverdachte 2] en de verdachte plannen heeft horen maken om [naam 1] onder druk te zetten, omdat [medeverdachte 2] geld van hem te goed had. [medeverdachte 2] zou eerst [slachtoffer] ophalen en de verdachte zou hen opwachten en tevoorschijn komen. Volgens [naam 1] heeft de verdachte toen ook gesproken over de kofferbak. Deze verklaring biedt eveneens steun aan de verklaring van aangever [slachtoffer] .
[medeverdachte 2] en [medeverdachte] zijn voor dit feit veroordeeld en zijn daartegen niet in hoger beroep gegaan.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, acht het hof de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en gaat het uit van de verklaring van aangever [slachtoffer] , die in voldoende mate steun vindt in de andere bewijsmiddelen. Dat geldt ook voor het onderdeel ervan, dat hij zijn sleutelbos heeft moeten afgeven. De omstandigheid dat die sleutelbos niet is teruggevonden, noch de omstandigheid dat [slachtoffer] heeft verklaard dat er waarschijnlijk samenhang bestaat met wietteelt doen daaraan af.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft immers verklaard dat niet hij maar [slachtoffer 2] als eerste heeft geslagen. De verdachte heeft terug geslagen om zich te verweren en heeft dus gehandeld uit noodweer.
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaring van [naam 2] in onderling verband bezien, is het de verdachte geweest die in een dreigende houding op [slachtoffer 2] afkwam en die als eerste heeft geslagen. Nu de verdachte te dezen de agressor was, is geen sprake van een noodweersituatie. Verder blijkt uit die verklaringen dat [medeverdachte 3] zich met de vechtpartij aan de kant van de verdachte heeft bemoeid. Hij heeft met de verdachte [slachtoffer 2] geslagen en/of [naam 2] ervan weerhouden de verdachte van [slachtoffer 2] af te trekken. Dit leidt tot de slotsom dat bewezen kan worden dat de verdachte en [medeverdachte 3] openlijk geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde
De raadsman heeft ook hier vrijspraak bepleit omdat de vraag kan worden gesteld of de verbalisanten wel handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
De verdachte heeft op dit onderdeel aangevoerd dat hij de agenten niet kan hebben geslagen omdat zijn handen op zijn rug geboeid waren. Hij heeft zich wel verbaal, maar niet fysiek verzet tegen zijn aanhouding. Hij heeft gescholden omdat hij in zijn gezicht werd geslagen en een knietje in zijn buik kreeg door deze agenten.
Het hof verwerpt dit verweer omdat blijkens de processen-verbaal van bevindingen het door de verbalisanten gebruikte geweld vooraf is gegaan aan het boeien van de verdachte. De verbalisanten hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Het hof legt de lezing van de verdachte dan ook terzijde.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 4 primair, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 4 primair, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarbij zijn als bijzondere voorwaarden opgelegd een meldplicht en een behandelverplichting door [instelling] of een soortgelijke instelling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en dat dezelfde bijzondere voorwaarden worden gesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer in de eerste zaak afgeperst, waarbij vooral de verdachte fors geweld heeft gebruikt. De aangever, die zich in zijn eentje geplaatst zag tegenover een groep van drie personen, is niet alleen in elkaar geslagen maar er is ook een stroomstootwapen gebruikt en hij is in een bedreigende situatie in een auto geduwd, waarin ook de drie verdachten plaatsnamen en waar de verdachte hem opnieuw heeft geslagen. De verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Zoals op de foto’s in het dossier te zien valt, heeft het slachtoffer hierbij flink letsel in zijn aangezicht opgelopen. Hij heeft ook verklaard over de fysieke pijn en dat hij het incident als angstaanjagend heeft ervaren. Van algemene bekendheid is dat een ingrijpend feit zoals dit een grote impact op de slachtoffers heeft en dat zij nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Feiten als dit versterken tevens dergelijke gevoelens in de samenleving in het algemeen.
Een aantal maanden later heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld en bedreiging
van een toen pas l6 jarige jongen, nadat de verdachte naar eigen zeggen seksueel getinte opmerkingen had gemaakt aan het adres van het vriendinnetje van dit slachtoffer.
Bovendien heeft de verdachte zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding en zich schuldig gemaakt aan belediging van twee politieagenten. Met deze laatste twee feiten toont de verdachte een ongepaste minachting voor verbalisanten die gewoon hun werk proberen te doen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 maart 2019 is hij eerder onherroepelijk voor het plegen van geweldsdelicten veroordeeld. Na de onderhavige feiten zijn geen zijn nieuwe strafbare feiten geregistreerd.
Het hof neemt in aanmerking het met betrekking tot de persoon van de verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport van 31 mei 2016 van [naam 3], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. In dit voorlichtingsrapport worden de volgende bevindingen vermeld. De verdachte heeft een beperkte frustratietolerantie en een gebrekkige impulscontrole. In combinatie met een gebrekkig probleembesef, een groot rechtvaardigheidsgevoel en onvoldoende oplossingsvaardig-heden maakt dit dat hij regelmatig in conflictsituaties terechtkomt. De manier waarop betrokkene met zijn financiën omgaat en zijn rol binnen zijn sociale netwerk zijn mogelijk een risicofactor voor delictgedrag. Een beschermende factor is dat de verdachte sinds kort een dagbesteding heeft. Mogelijk dat dit bijdraagt tot enige structuur in zijn dagelijkse leven. Verder is betrokkene op vrijwillige basis aangemeld bij [instelling]. Hij lijkt open te staan voor hulpverlening, wat maakt dat er draagvlak is voor gedragsverandering. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarde een meldplicht en een behandelverplichting.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij sinds drie jaar inderdaad in een vrijwillig kader een behandelcontact heeft met een psycholoog van [instelling] en dat dit nog doorloopt. Hij heeft sinds kort werk. Zijn vader is een aantal weken geleden overleden, waardoor nu diverse zaken, zoals een eigen woning op het woonwagenkamp, moeten worden geregeld. De verdachte heeft ook verklaard dat hij zich schaamt voor zijn strafblad. Hij heeft erop gewezen dat daaruit wel blijkt dat hij geen criminele activiteiten ontplooit, maar vooral een probleem heeft met geweld. Hij zegt een normaal leven te willen leiden.
Hoewel sinds het begaan van de feiten geruime tijd is verstreken en het hof de indruk heeft gekregen dat de verdachte een positievere weg is ingeslagen, rekent het hof het de verdachte met name zwaar aan dat hij jegens diverse personen geweld heeft gebruikt, en met name het uiterst grove geweld tegen het slachtoffer in de eerste zaak, terwijl hij daarvoor ter terechtzitting in hoger beroep geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen.
Het hof acht, alles afwegende, het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. Daarbij zal het bepalen dat een gedeelte van zes maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan wordt een proeftijd verbinden van drie jaren verbonden, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich vóór het einde van die proeftijd schuldig te maken aan enig nieuw strafbaar feit. De door Reclassering Nederland in 2016 geformuleerde bijzondere voorwaarden worden in beginsel nog steeds wenselijk geacht. Gezien de situatie dat de verdachte al op eigen initiatief jarenlang vrijwillig contact heeft met [instelling], zal het hof slechts de meldplicht als bijzondere voorwaarde stellen.
De hierna te noemen onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte onder 1 begane feit aangetroffen. Deze kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en zullen daarom worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de vordering aangevuld met de eerder nog opengelaten posten, tot een totaal van € 5.888,71. De vordering bestaat uit een vergoeding van € 4000,00 voor immateriële schade en voor het overige voor materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.932,93, waarvan € 1500,00 voor immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof waardeert de materiële schade (die het op de onderdelen b) en e) onvoldoende gemotiveerd betwist acht) als volgt:
a. a) jas € 50,00
b) t-shirt € 15,10
c) taxikosten in Nederland € 50,00
d) eigen risico verzekering € 256,90
e) fietsslot € 61,13
f) laptoptas
€ 99,95+
In totaal: € 533,08
Het hof waardeert de geleden immateriële schade in redelijkheid op een bedrag van € 2.500,00.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot het totaal van voormelde bedragen zal worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat voor het overige onvoldoende blijkt van het causaal verband van de gestelde schade en het bewezenverklaarde feit. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de benadeelde partij verzocht om een voorschot van € 1.000,00. Het hof wijst dit verzoek af, reeds omdat de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet kan worden verhoogd.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 63, 141, 180, 266, 267, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 augustus 2014 opgelegde voorwaardelijke Jeugddetentie voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
In verband met de voorzichtig ingezette positievere ontwikkeling in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 4 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 4 primair, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd op te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een luchtdrukwapen (536432)
- een stroomstootwapen (536412).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.033,08 (drieduizend drie en dertig euro en acht cent), bestaande uit € 533,08 (vijfhonderd drie en dertig euro en zestien cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.033,08 (drieduizend drie en dertig euro en acht cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 december 2018
en van de immateriële schade op 3 december 2015.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 augustus 2014 met parketnummer 23-001034-14, te weten jeugddetentie voor de duur van 1 maand, een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2019.
Mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A.M. van Woensel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.