ECLI:NL:GHAMS:2019:1637

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
23-000312-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling en vernieling, gepleegd op 6 januari 2017 te Koog aan de Zaan. De tenlastelegging omvatte het slaan van de aangeefster, het geven van een kopstoot en het vernielen van de voordeur van haar woning. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 april 2019 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de aangeefster gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de mishandeling. De verklaringen van de aangeefster over de kopstoot werden niet ondersteund door medisch bewijs, en de getuigenverklaringen waren niet overtuigend genoeg om de verdachte te veroordelen. Evenzo werd de vernieling van de voordeur niet bewezen, aangezien er geen getuigen waren die de verdachte bij de daad hadden gezien. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000312-18
datum uitspraak: 16 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-800037-17 en 15-094956-16 (tul) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 06 januari 2017 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad [slachtoffer] heeft mishandeld door - op/in het gezicht, althans hoofd van die [slachtoffer], te slaan en/of - (vervolgens) een kopstoot op/tegen het gezicht, althans op het hoofd van die voornoemde [slachtoffer], te geven en/of - (vervolgens) (met kracht) een knietje en/of schop in de buik van die voornoemde [slachtoffer] (terwijl voornoemde [slachtoffer] zwanger is) te geven;
2. hij op of omstreeks 06 januari 2017 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk de (voor)deur van een woning (perceel: [adres 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, een of meerdere ra(a)m(en) van die (voor)deur kapot geslagen/getrapt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd.
Ten aan zien van feit 1:
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld voor het geven van een kopstoot tegen het gezicht van aangeefster op 6 januari 2017.
De verdachte heeft verklaard dat hij die dag met de aangeefster slechts een woordenwisseling heeft gehad en dat zij hem daarbij heeft geduwd. Hij ontkent dat hij de aangeefster een kopstoot heeft gegeven.
Een ambulanceverpleegkundige heeft verklaard dat hij direct na het incident een plek op het voorhoofd van de aangeefster heeft gezien. In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring van 18 januari 2017, inhoudende dat op 6 januari 2017 bij aangeefster sprake was van contusies in het aangezicht.
Het hof is van oordeel dat de aard van het waargenomen letsel op zichzelf niet voldoende steun biedt aan de verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar een kopstoot heeft gegeven, te minder omdat de verbalisant de dag erna geen (blauwe) plek op het voorhoofd of elders in het gezicht van de aangeefster heeft waargenomen, terwijl dat bij een toegediende kopstoot in de lijn van de verwachtingen had gelegen. Bij gebrek aan ander bewijs acht het hof niet bewezen dat de verdachte aangeefster op 6 januari 2017 een kopstoot in haar gezicht heeft gegeven. De verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aan zien van feit 2
De verbalisanten hebben op 6 januari 2017 geconstateerd dat beide ruiten van de voordeur van de woning van de aangeefster stuk waren. De aangeefster heeft als enige verklaard dat de verdachte dat kort daarvoor had gedaan. De verdachte heeft dat feit eveneens ontkend. Geen van de getuigen heeft waargenomen dat de verdachte de ruiten heeft stuk gemaakt, daarom dient hij ook van dit feit te worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2016 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het 1 en 2 ten laste gelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 1 februari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2016, parketnummer 15-094956-16, voorwaardelijk opgelegde Werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2019.
Mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A.M. van Woensel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]