ECLI:NL:GHAMS:2019:1641

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
23-004203-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met betrekking tot verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld en liep op het moment van het delict in een proeftijd. De tenlastelegging betrof de opzettelijke invoer van cocaïne op 20 oktober 2018 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar is voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar twaalf maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte had bijna één kilo cocaïne ingevoerd, wat duidt op een aanzienlijke betrokkenheid bij de drugshandel.

De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de hersenletsel van de verdachte en zijn medewerking aan reclassering. Het hof heeft echter geen aanleiding gezien om van de gebruikelijke straf voor dit soort delicten af te wijken, vooral gezien de recidive van de verdachte en het feit dat hij het delict tijdens een lopende proeftijd heeft gepleegd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat het hof de bijzondere voorwaarden die aan die straf waren verbonden, in stand wilde houden. De voorlopige hechtenis werd niet opgeheven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004203-18
datum uitspraak: 9 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 november 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-207556-18 en 09-818795-16 (tul) tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, De Geniepoort, te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2019.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan invoer van bijna één kilo cocaïne. Een zodanige hoeveelheid cocaïne is bedoeld voor verkoop aan en verspreiding onder handelaren in deze harddrug. Deze handel en de bekostiging van het gebruik van cocaïne gaat veelal gepaard aan verschillende (andere) vormen van criminaliteit. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf is daarom gerechtvaardigd.
De raadsvrouw heeft op de terechtzitting in hoger beroep bepleit een lagere gevangenisstraf op te leggen, dan wel te bepalen dat een groot gedeelte van die straf voorwaardelijk wordt opgelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte als gevolg van hersenletsel een beperking heeft, dat hij thans goed en gemotiveerd meewerkt aan begeleiding door de reclassering en op korte termijn met een begeleid wonen-traject hoopt te kunnen starten.
Blijkens de verdachte betreffende uittreksels uit de Justitiële Documentatie van Curaçao en Nederland van 19 april 2019, respectievelijk 24 april 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Daaruit blijkt voorts dat de verdachte ten tijde van het onderhavige feit in een – op 20 maart 2018 verlengde – proeftijd liep.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het met betrekking tot de verdachte opgemaakte reclasserings-advies van 1 november 2018. In voormeld reclasseringsrapport is vermeld dat het hersenletsel van de verdachte het gevolg is van een schotwond uit 1998. Uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte zowel voor als na die datum meerdere keren tot (forse) (gevangenis)straffen is veroordeeld. In 2014 voor een soortgelijk delict als het onderhavige. Het hof ziet geen enkele reden om van de voor invoer van bijna een kilo cocaïne gebruikelijke straf naar beneden af te wijken, zeker niet nu de verdachte als recidivist is aan te merken en hij dit feit bovendien tijdens een lopende proeftijd heeft gepleegd.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Met hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ten aanzien van begeleiding van de verdachte door de reclassering, houdt het hof rekening bij de hierna te bespreken beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftig dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De politierechter heeft bepaald dat de proeftijd met een jaar wordt verlengd, conform de eis van de officier van justitie.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf gevorderd en naar voren gebracht dat bij vonnis van 20 maart 2018 de proeftijd reeds met een jaar is verlengd.
Het hof acht redenen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat daarmee de bij het vonnis van 22 maart 2017 aan deze straf gekoppelde bijzondere voorwaarden in stand blijven, waaraan de verdachte zijn medewerking heeft toegezegd en die het hof bevorderlijk acht voor zijn terugkeer in het leven na detentie. De verdachte zal zich na het uitzitten van de hiervoor bepaalde straf dus (opnieuw) onder begeleiding van de reclassering moeten stellen.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen. Gelet op de hierna op te leggen straf en ook overigens acht het hof geen termen aanwezig om de voorlopige hechtenis op te heffen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 25 oktober 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2017, parketnummer 09-818795-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. G. Oldekamp en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2019.
Mr. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.