In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld en liep op het moment van het delict in een proeftijd. De tenlastelegging betrof de opzettelijke invoer van cocaïne op 20 oktober 2018 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar is voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar twaalf maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte had bijna één kilo cocaïne ingevoerd, wat duidt op een aanzienlijke betrokkenheid bij de drugshandel.
De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de hersenletsel van de verdachte en zijn medewerking aan reclassering. Het hof heeft echter geen aanleiding gezien om van de gebruikelijke straf voor dit soort delicten af te wijken, vooral gezien de recidive van de verdachte en het feit dat hij het delict tijdens een lopende proeftijd heeft gepleegd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat het hof de bijzondere voorwaarden die aan die straf waren verbonden, in stand wilde houden. De voorlopige hechtenis werd niet opgeheven.