ECLI:NL:GHAMS:2019:1778

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
23-002471-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal van make-upartikelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal van make-upartikelen. De veroordeelde, geboren in Marokko in 1968, was eerder veroordeeld voor meermalen gepleegde diefstal. In eerste aanleg had het openbaar ministerie gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 2.226,50 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van € 1.100.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de veroordeelde € 850 zou betalen, gebaseerd op de waarde van de gestolen make-upartikelen. De raadsman van de veroordeelde heeft echter betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 333,60 moest worden vastgesteld, gebaseerd op het aantal make-upartikelen dat op 16 maart 2018 bij de veroordeelde was aangetroffen. Het hof heeft het verweer van de raadsman gehonoreerd en het bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 333,-.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan op een openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002471-18 (ontneming)
datum uitspraak: 28 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-684511-17 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [adres 2].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 2.226,50.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2018 - voor zover in de onderhavige procedure van belang - veroordeeld ter zake van diefstal meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 26 juni 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.100 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de veroordeelde is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 850 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de berekening van dit bedrag is uitgegaan van de waarde van de op
16 maart 2018 gestolen make-upartikelen, 37 artikelen van in totaal € 170, waarna voornoemd bedrag van € 850 is geschat op basis van het aantal keer dat de veroordeelde op 10, 13 en 14 maart 2018 in het cosmeticameubel heeft gegraaid en het aantal make-upartikelen dat hij per graaibeweging vasthield.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 333,60. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat het aantal make-upartikelen dat
op 16 maart 2018 bij de veroordeelde is aangetroffen, leidend is. Die dag zijn 24 make-upartikelen aangetroffen (dossierpagina 11). Gelet op het feit dat 30 make-upartikelen een waarde hebben van € 139 (dossierpagina 5), ligt de waarde per artikel op een bedrag van tussen de € 4 en € 5 (
het hof begrijpt:
€ 4,633). Dit betekent dat de veroordeelde per dag een bedrag aan make-upartikelen heeft weggenomen van (4,633 x 24 artikelen = afgerond) € 111,20 per dag. De veroordeelde heeft op drie dagen
(10, 13 en 14 maart 2018) 24 make-upartikelen weggenomen, daarmee komt de raadsman uit op
(111,20 x 3 =) € 333,60 aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof honoreert het verweer van de raadsman en schat het bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op (afgerond) € 333,-. Het aantal ‘graaibewegingen’ van de veroordeelde naar het cosmeticameubel is niet maatgevend, omdat niet iedere graaibeweging van de veroordeelde heeft geresulteerd in het daadwerkelijk ‘wegnemen’ van een make-upartikel. Zo heeft politieambtenaar
[verbalisant] op de camerabeelden gezien dat de veroordeelde ook meerdere keren make-upartikelen
in het cosmeticameubel teruglegt (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 16-17).

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel,
de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 333,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
333,00 (driehonderddrieëndertig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 333,00 (driehonderddrieëndertig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 mei 2019.
=========================================================================
[…]