2.2.Verbanden tussen de gepleegde strafbare feiten en de verdachte
Huurauto en telecomgegevens
De verdachte was sinds 7 maart 2017 de huurder van de voormelde Peugeot met kenteken [kenteken 2].
Bij het autoverhuurbedrijf heeft de verdachte als zijn telefoonnummer opgegeven [telefoonnummer 1]. De telefoon die is gekoppeld aan dit telefoonnummer heeft op 9 maart 2017 tot 14:42 uur gebruik gemaakt van verschillende zendmasten in Rotterdam en vervolgens om 15:19 uur en 16:07 uur van zendmasten in Leiden. Om 16:56 uur heeft de telefoon gebruik gemaakt van een zendmast aan de [straat 5] te Amstelveen. Deze zendmast staat in de directe omgeving van de [straat 3] te Amstelveen. Daarna heeft de telefoon zich naar Leiden verplaatst en vanaf 17:49 uur tot 20:30 uur gebruik gemaakt van een zendmast aan de [straat 1] te Leiden. Deze zendmast staat in de directe omgeving van de [straat 4] en de [straat 2] te Leiden (de [straat 1] staat haaks op de [straat 2]). Tussen 9 maart 2017 om 21:23 uur en 10 maart 2017 om 01:10 uur (het tijdstip waarop de verdachte is aangehouden in de woning aan de [adres 1] te Leiderdorp), zijn enkel nog zendmasten geregistreerd die zich in de directe nabijheid bevinden van het laatstgenoemde adres. De telefoon is die nacht bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] aangetroffen in de slaapkamer waar de verdachte sliep.
Met genoemd telefoonnummer zijn op 9 maart 2017 om 18:38 uur, 21:45 uur en 23:27 uur op verschillende nieuwssites (AT5 en nu.nl) artikelen over een ontvoering in Amstelveen bekeken. Verder heeft dit telefoonnummer op 9 maart 2017 veelvuldig contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 2]
,dat bij de medeverdachte [medeverdachte 2] in gebruik was. Dit telefoonnummer van [medeverdachte 2] had op 9 maart 2017, rond het tijdstip van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer], meermalen contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 3]. Dit laatste telefoonnummer komt in de politiesystemen voor gekoppeld aan [medeverdachte 1], wonende aan de [adres 2] te Leiden. [medeverdachte 1] heeft tegen betaling zijn woning op 9 maart 2017 aan [medeverdachte 2] beschikbaar gesteld. Medeverdachte [medeverdachte 3] wist, omdat hij dat van hem had gehoord, dat [medeverdachte 2] bezig was met de ontvoering, de zaak van Amstelveen, en dat de verdachte daarbij betrokken was; [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 3] om 17:00 uur gebeld en gezegd dat ‘het bezig was’, dat ze ‘hem hebben gepakt’.
Tussenoverweging
Anders dan de raadsvrouw acht het hof de verklaring van [medeverdachte 3] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs omdat deze steun vindt in diverse andere bewijsmiddelen.
Onder meer om 19:53 uur, 20:30 uur en om 21:49 uur hebben gesprekken plaatsgevonden waarbij het telefoonnummer van de verdachte ([telefoonnummer 1]) contact maakte met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] ([telefoonnummer 2]) en waarover [medeverdachte 2] als getuige heeft verklaard dat hij ‘99% zeker is dat hij met de verdachte heeft gesproken’.
Het gesprek van 19:53 uur hield onder meer in:
[telefoonnummer 2]: Aha
[telefoonnummer 1]: He waar ben je?
[telefoonnummer 2]: Hm onder.
[telefoonnummer 1]: Onderweg
[telefoonnummer 1]: Hoe lang ongeveer.
[telefoonnummer 2]: vijf
[telefoonnummer 1]: Oké is goed, schiet op.
Het gesprek van 20:30 uur hield onder meer in:
[telefoonnummer 2]: Yo
[telefoonnummer 1]: Klaar?
[telefoonnummer 2]: He?
[telefoonnummer 1]: is het klaar?
[telefoonnummer 2]: Klaar wat?
[telefoonnummer 1]: Nee ik zeg is het gelukt dat wou ik eigenlijk weten
[telefoonnummer 2]: ehhhhhh jajajaja
[telefoonnummer 1]: Klaar ik bel je zo
Het gesprek van 21:49 uur hield onder meer in:
[telefoonnummer 1]: Is het heet?
[telefoonnummer 2]: Wat denk jij dan?
[telefoonnummer 1]: Ja?
[telefoonnummer 2]: Ja natuurlijk kill
[telefoonnummer 1]: Heet heet?
[telefoonnummer 2]: Uhuh.
[telefoonnummer 1]: Oke. Oke, dat wou ik even weten man.
[telefoonnummer 2]: Is gewoon AK.
[telefoonnummer 1]: Watte watte?
[telefoonnummer 2]: Hij, je weet zelf. Jullie die (ntv) toch
[telefoonnummer 1]: Ja, ik begreep het al. Ik begreep het al. Ik begreep het al
[telefoonnummer 2]: Ja
[telefoonnummer 1]: Ja, ja nog steeds?
[telefoonnummer 2]: Hmhm.
[telefoonnummer 1]: Had ie gecheckt?
[telefoonnummer 2]: Hmm hmm.
[telefoonnummer 1]: Maar is hij wel met heet of niet, die AK?
[telefoonnummer 2]: Maaruh.
[telefoonnummer 1]: Heb je die ding uhh wel netjes gezet? Die andere ding, weetje wat ik vroeg?
[telefoonnummer 2]: Je weet waar nu bro, ik ga het wel wegbrengen.
[telefoonnummer 1]: Kan je niet even deze kant opkomen of niet?
[telefoonnummer 2]: Waar dan?
[telefoonnummer 1]: Dort (fon), als het kan alleen he, als het kan alleen.
[telefoonnummer 2]: Ja. Komt goed.
Notities in agenda en schrift van de verdachte en bevindingen dienaangaande
Na zijn aanhouding in de woning aan de [adres 1] te Leiderdorp zijn bij de doorzoeking van die woning naast de telefoon van de verdachte, een schrift, een agenda en een autosleutel in beslag genomen. Dit schrift en deze agenda zijn van de verdachte en hij had deze altijd bij zich. In de agenda zijn onder meer het kenteken van de auto van [slachtoffer] ([kenteken 1]) en het imei-nummer van het peilbaken dat is aangetroffen onder die auto genoteerd. In het schrift is onder meer het volgende genoteerd:
- “[adres 3]”; [slachtoffer] woonde op het adres [adres 4]. De tekening die onder genoemde notitie is gemaakt met de tekst “[naam 2]” komt overeen met een plattegrond van de flat waar [slachtoffer] woonde en de [plek] ‘[naam 2]’ waarop hij vanuit zijn woning zicht had.
- “[adres 5] 8:25 t/m 8:44 school”, zijnde het adres van de basisschool van de kinderen van [slachtoffer].
- “[sport] dinsdag”; [slachtoffer] ging op dinsdag met zijn kinderen naar [sport].
De autosleutel hoorde bij een witte Peugeot met kenteken [kenteken 3], die door de verdachte vanaf 5 maart 2017 was gehuurd. Deze witte Peugeot is kort na de aanhouding van de verdachte aangetroffen in de parkeergarage van de flat waarvan de woning [adres 1] deel uitmaakt. In het navigatiesysteem van die auto was het adres [adres 5] te Amstelveen ingevoerd, zijnde zoals gezegd het adres van de school van de kinderen van [slachtoffer]. Rechtsvoor in de auto zijn drie verpakkingen plastic zeil aangetroffen met daarop onder meer een vingerafdruk van [medeverdachte 2]. In de achterbak lag een tas met fragmenten van zeil en tape en een stukje stof dat sterke overeenkomst vertoont met de gordijnstof in de woning van [medeverdachte 1].
Aanwezigheid van de verdachte in de [straat 2] te Leiden op 6 maart 2017
Op 6 maart 2017 om 14:07 uur heeft een getuige gezien dat drie mannen uit de hiervoor genoemde witte Peugeot met kenteken [kenteken 3] stapten en naar het portiek [adres 2] te Leiden liepen. De getuige heeft foto’s gemaakt van de witte Peugeot en de drie mannen. De verdachte is door een opsporingsambtenaar en door de medeverdachte [medeverdachte 3] herkend als een van de mannen op deze foto’s. Het hof ziet geen reden aan deze herkenningen te twijfelen en gaat er dus van uit dat de verdachte toen en daar aanwezig was.
3. Uiterlijke verschijningsvorm: medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot doodslag en zware mishandeling
Uit het voorgaande volgt samenvattend:
- de verdachte heeft de auto gehuurd waarmee [slachtoffer] op 9 maart 2017 is ontvoerd vanaf de [straat 3] in Amstelveen;
- de telefoon van de verdachte was ten tijde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving nabij de [straat 3] in Amstelveen en ten tijde van het voortduren daarvan in Leiden in de directe nabijheid van het slachtoffer [slachtoffer];
- de verdachte heeft op 9 maart 2017 veelvuldig contact gehad met de medeverdachte [medeverdachte 2], zowel voorafgaand aan als ten tijde van en kort na de wederrechtelijke vrijheidsberoving;
- in die gesprekken communiceren [medeverdachte 2] en de verdachte evident in versluierende bewoordingen met elkaar, terwijl de inhoud van die communicatie – ook wat betreft het tijdsverloop: kort voor het tijdstip waarop [slachtoffer] is vrijgelaten wil de verdachte van [medeverdachte 2] de bevestiging dat ‘het klaar is’, dat ‘het gelukt is’, welke bevestiging hij heeft gekregen – kan passen bij de jegens [slachtoffer] gepleegde wederrechtelijke vrijheidsberoving met als doel van hem iets waardevols te bemachtigen;
- met de telefoon van de verdachte is nog tijdens de duur van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] een nieuwsbericht daarover bekeken, alsook daarna nog tweemaal;
- de verdachte was in het bezit van een agenda en een schrift met daarin aantekeningen waaraan, in samenhang beschouwd met het aangetroffen peilbaken, sterke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte enige tijd voorafgaand aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] diens gangen heeft gevolgd;
- [slachtoffer] is door de daders geconfronteerd met informatie omtrent zijn gezinsleven die in het schrift van de verdachte is genoteerd;
- de verdachte is drie dagen voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving gesignaleerd samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] in de [straat 2] te Leiden waar de woning is gelegen waar [slachtoffer] op 9 maart 2017 is vastgehouden;
- op die zesde maart 2017 werd gebruik gemaakt van een óók door de verdachte gehuurde auto die ook door andere bevindingen (voornoemd adres in het navigatiesysteem, de gordijnstof) is te koppelen aan de ontvoering van [slachtoffer];
- [medeverdachte 3] wist dat [medeverdachte 2] bezig was met de ontvoering, de zaak van Amstelveen, en dat de verdachte daarbij betrokken was.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang beschouwd in hoge mate redengevend voor het bewijs van het feit dat de verdachte nauw betrokken is geweest bij de voorbereiding van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (bij het regelen van de benodigde vervoermiddelen, het in kaart brengen van de gangen van [slachtoffer] en bij het checken van de woning waarin hij zou worden vastgehouden) en bij de feitelijke uitvoering daarvan (het in Amstelveen ontvoeren van [slachtoffer], het vasthouden van [slachtoffer] in Leiden en het onderhouden van contact met [medeverdachte 2] om te weten of het met de wederrechtelijke vrijheidsberoving beoogde resultaat was bereikt).
De vraag is vervolgens of de verdachte een verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van deze feiten en omstandigheden kan ontzenuwen.
4. Schets door de verdachte van een alternatief scenario
De verdachte heeft zich in zijn (eerste) verhoren door de politie op 10 en 11 maart en 31 mei 2017 op zijn zwijgrecht beroepen. Op 21 maart 2018 heeft de verdachte bij de politie een inhoudelijke verklaring afgelegd, die hij op hoofdlijnen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft herhaald. Deze verklaring komt op het volgende neer.
De verdachte was gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] niet in het bezit van de Peugeot waarmee deze werd ontvoerd en evenmin van zijn eigen telefoon. De verdachte huurde vaker auto’s om deze vervolgens uit te lenen; hij fungeerde als een soort katvanger. Dit was ook het geval met de Peugeot met kenteken [kenteken 2]. Deze werd op 9 maart 2017 door een ander gebruikt. Wel heeft de verdachte zich die dag door die ander met de Peugeot rond 15:20 uur laten afzetten bij station Leiden Centraal, waarbij de verdachte per ongeluk zijn telefoon in die auto heeft laten liggen. Reden om naar Leiden te gaan, was gelegen in het feit dat zijn aan de [adres 1] te Leiderdorp woonachtige ex-vriendin hem had verzocht te helpen met de kinderen, omdat zij zich niet lekker voelde. De verdachte heeft tot in de avond wat rondgehangen in de buurt van Leiden CS en is toen naar zijn ex gegaan. Omdat deze bezoek had, is hij “uit respect” niet eerder naar haar woning gegaan. Bij die woning heeft hij later op de avond zijn telefoon teruggekregen. Dat een ander kennelijk die dag van zijn in de auto achtergelaten telefoon gebruik heeft gemaakt ondanks dat deze met een code ontgrendeld moest worden, kwam omdat hij zijn telefoon vaak door anderen liet gebruiken en iedereen zijn code kende.
De hiervoor vermelde aantekeningen in zijn schrift heeft de verdachte op verzoek van een medeverdachte gemaakt, die hem ook vroeg om het peilbaken uit te lezen. Dit hield verband met het controleren van de gangen van een beoogde drugshandelspartner om te checken of deze geen undercoveragent was. Dat het kenteken van de auto van [slachtoffer] in zijn agenda stond, komt door het volgende. Verdachtes broer [broer verdachte] maakte regelmatig gebruik van de auto van [slachtoffer]. Toen zijn broer op vakantie was, heeft de verdachte tijdelijk gebruik gemaakt van die auto. Omdat de verdachte gebruik maakt van de parkeer-app Parkmobile, heeft hij het kentekennummer van die auto genoteerd, zodat hij op deze manier het juiste kenteken in de app kon invoeren.
5. Beoordeling van het geopperde alternatieve scenario en de gevoerde verweren
De verklaring van de verdachte komt, zowel wat de onwaarschijnlijke inhoud betreft als wat betreft het moment waarop deze is afgelegd, over als een poging om – rekening houdend met de inmiddels verkregen onderzoekresultaten – uit alle macht een alternatief scenario te verzinnen. Overtuigen doet die verklaring dan ook niet, mede gelet op het volgende.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario is op de cruciale onderdelen daarvan (het uitlenen van de Peugeot op 9 maart 2017, het daarin vergeten van zijn telefoon en later terugkrijgen daarvan, de gang van zaken rond het uitlezen van het peilbaken en noteren van gegevens) niet dan wel onvoldoende onderbouwd en ontbeert toereikende (objectieve) aanknopingspunten aan de hand waarvan het geverifieerd zou kunnen worden. De verdachte heeft geen concrete gegevens willen verstrekken over de persoon aan wie hij de auto zou hebben uitgeleend op 9 maart 2017, wie zijn telefoon zou hebben gebruikt, van wie hij zijn telefoon zou hebben teruggekregen, voor wie hij het peilbaken onder de auto van [slachtoffer] heeft uitgelezen en de aantekeningen in het schrift zou hebben gemaakt. Daar komt bij dat de verdachte de pogingen van het hof en de advocaat-generaal om zijn verklaring te toetsen door daaromtrent nadere vragen te stellen voor een belangrijk deel heeft gefrustreerd door zich op zijn zwijgrecht te beroepen, ook bij vragen waarvan de beantwoording slechts zou zien op het eigen handelen van de verdachte, zodat daarbij niet het excuus gold van vrees voor represailles van degene die de verdachte met zijn antwoorden zou kunnen belasten.
Inhoudelijk strookt het door de verdachte geschetste scenario op verschillende cruciale punten niet met de bevindingen van het opsporingsonderzoek of is om andere redenen onwaarschijnlijk. Dat geldt met name voor de verklaringen van de verdachte over het gebruik van zijn telefoon. Dat de verdachte op 9 maart 2017 (vóór 20:00 uur) niet de gebruiker was van zijn telefoon strijdt met de verklaring van [medeverdachte 2] over het door hem op die datum om 19:53 uur gevoerde gesprek, welke verklaring inhoudt dat hij ‘99% zeker is dat hij met de verdachte heeft gesproken’. Het hof stelt gezien de intensiteit van het contact en de inhoud van de gesprekken de resterende 1% als een louter theoretische mogelijkheid ter zijde. Dat de verdachte op 9 maart 2017 om 19:53 uur de gebruiker van zijn telefoon was, blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen ‘vaststellen gebruiker [telefoonnummer 1]’ van 4 mei 2017, waarin staat dat de verbalisant de stem van de gebruiker van dit nummer tussen 9 maart 2017 vanaf 19:53 uur en 10 maart 2017 tot 01:00 uur heeft vergeleken. Met uitzondering van één gesprek om 19:55 uur, heeft de verbalisant op basis van alle beluisterde gesprekken – inclusief een gesprek van 23:38 uur met [naam 3], de vriendin van de verdachte, over welk gesprek de verdachte heeft verklaard dat hij dat heeft gevoerd – geconcludeerd dat sprake is van één en dezelfde gebruiker. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisant en betrekt daarbij uitdrukkelijk de verklaring van [medeverdachte 2] die op dit punt de bevindingen ondersteunt. De lezing van de verdachte zou overigens inhouden dat de onbekend gebleven gebruiker van diens telefoon om 18:38 uur toevallig dezelfde interesse had in een nieuwsbericht over de ontvoering van [slachtoffer] als de verdachte zelf later die avond om 21:45 uur en 23:27 uur, hetgeen het hof – mede in het licht van het voorgaande – ook uiterst onwaarschijnlijk acht. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij zijn telefoon terugkreeg op enig moment nadat hij al in de woning van zijn ex was. Deze heeft verklaard dat de verdachte, hoewel zij zich het tijdstip niet precies kan herinneren, rond 22:00 uur die avond bij haar thuis is gekomen.
Dit laatste, in verband met de overige bevindingen ten aanzien van de telefoon, leidt ook tot de conclusie dat van het alibi waarover de raadsvrouw spreekt, geen sprake is. Veeleer is aannemelijk dat de verdachte na afloop van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (en dus ruim na 20:00 uur) de woning aan de [adres 1] te Leiderdorp is binnengegaan zonder te zijn gezien door de opsporingsambtenaren die het complex observeerden waarin die woning is gelegen. Daar komt bij dat het hof, gelet op de ligging van de [adres 1] te Leiderdorp ten opzichte van de [straat 1] in Leiden en op de telecomgegevens in het dossier (tussen 9 maart 2017 om 21:23 uur en 10 maart 2017 om 01:10 uur worden enkel paallocaties geregistreerd in Leiderdorp, nabij de [adres 1], terwijl op 9 maart 2017 tussen 17:49 uur en 20:30 uur een zendmast aan de [straat 1] te Leiden werd aangestraald), het niet aannemelijk acht dat vanuit de woning aan de [adres 1] de zendmast aan de [straat 1] is aangestraald.
Verder is de inhoud van de verklaring van de verdachte onder meer onwaarschijnlijk wat betreft (a) het door zijn ex-vriendin wegens haar onwel bevinden gevraagd zijn hulp te bieden, daaraan gehoor geven, maar vervolgens uren dralen rond Leiden CS, (b) het noteren en bij zich houden van gegevens over de gangen van [slachtoffer], als dat noteren zou zijn geschied op verzoek van een ander die over die gegevens wilde beschikken, (c) de stelling dat iedereen de ontgrendelingscode van de telefoon van de verdachte kende.
Het hof schuift de verklaring van de verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Dat betekent ten eerste dat de verdachte niet erin is geslaagd een aannemelijke de redengevendheid van het hem belastende bewijs ontzenuwende verklaring te geven en dat het hof mitsdien bewezen acht dat hij nauw bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] betrokken is geweest. Ten tweede betekent dit dat de door de raadsvrouw gevoerde verweren falen voor zover deze zijn gegrond op die door het hof ongeloofwaardig geoordeelde verklaring van de verdachte. De door de raadsvrouw in haar onder (i) bedoelde verweer als contra-indicaties voor de betrokkenheid van de verdachte opgevoerde omstandigheden, zoals het gebruik door de verdachte van zijn eigen telefoon en naar hem traceerbare auto’s, het ontbreken van overige te verwachten aanwijzingen voor of sporen van de verdachte op de plaatsen delict, alsmede het feit dat de broer van de verdachte in de auto zat met [slachtoffer] op het moment van de ontvoering, brengen het hof niet tot een ander oordeel.
6. Oordeel van het hof ten aanzien van het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de zware mishandeling van [slachtoffer]
Het hof herhaalt dat op grond van het voorgaande bewezen kan worden dat de verdachte nauw betrokken is geweest bij de voorbereiding van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (bij het regelen van de benodigde vervoermiddelen, het in kaart brengen van de gangen van [slachtoffer] en bij het checken van de woning waarin hij zou worden vastgehouden) en bij de feitelijke uitvoering daarvan (het in Amstelveen ontvoeren van [slachtoffer], het vasthouden van [slachtoffer] in de woning in Leiden en het onderhouden van contact met [medeverdachte 2] om te weten of het met de wederrechtelijke vrijheidsberoving beoogde resultaat was bereikt). Ten aanzien van de aanwezigheid van de verdachte in deze woning in Leiden overweegt het hof dat de telefoon van de verdachte urenlang nabij de plaats waar [slachtoffer] werd vastgehouden uitstraalt. Het hof acht het uiterst onaannemelijk dat de bezitter van die telefoon – dus de verdachte – aldaar zo lang aanwezig zou zijn geweest, zonder die woning te hebben betreden. Aldus staat ook vast dat de verdachte tijdens de vrijheidsberoving in de woning in Leiden is geweest.
Dat de verdachte als medepleger van de wederrechtelijke vrijheidsberoving moet worden aangemerkt, staat daarmee als een paal boven water.
Het door de raadsvrouw gevoerde verweer ten aanzien van de zware mishandeling mist feitelijke grondslag nu dat is gestoeld op een door het hof verworpen lezing van de feitelijke gang van zaken waarin de verdachte zich niet in de woning aan de [straat 2] heeft bevonden toen [slachtoffer] daar werd vastgehouden en zijn vinger werd afgeknipt of -gesneden. Ten aanzien van het medeplegen van de zware mishandeling overweegt het hof nog als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, van wie hiervoor is vastgesteld dat hij ten tijde van de vrijheidsberoving van [slachtoffer] in de woning is Leiden is geweest, ook als medepleger van zware mishandeling kan worden aangemerkt. Daarbij heeft het hof gelet op de prominente rol van de verdachte bij de voorbereiding van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en op de klaarblijkelijk in dat kader getroffen maatregelen die kunnen worden geacht in verband te staan met het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel. In dat verband wijst het hof in het bijzonder op het afdekken met zeil van de vloer van de kamer waarin het slachtoffer is vastgehouden en het beschikbaar hebben van een knip- of snij-instrument waarmee een deel van de pink van het slachtoffer kon worden verwijderd. Vastgesteld kan worden dat deze handelwijze door elk van de in de woning aanwezige daders was voorzien en aanvaard, ook omdat aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken. Dat vindt bevestiging in het feit dat blijkens de aangifte geen discussie of overleg heeft plaatsgevonden tussen de daders voordat de pink van [slachtoffer] werd afgeknipt en dat niet blijkt dat een van hen zich, na deze buitengewoon gruwelijke handeling, heeft willen distantiëren van de verdere uitvoering van het kennelijk vooraf gemaakte plan. Ook kan nog worden gewezen op de aard van het delict in het kader waarvan de zware mishandeling plaatsvond. Het doel was immers [slachtoffer] te bewegen tot het betalen van een extreem groot geldbedrag, waarbij te verwachten en ingecalculeerd was dat de druk op hem tot grote hoogte zou moeten worden opgevoerd.
Daarmee resteert de vraag of de verdachte – in weerwil van het door de raadsvrouw gevoerde verweer op dat punt – als medepleger van de in het verband van deze wederrechtelijke vrijheidsberoving gepleegde poging tot doodslag op [slachtoffer] kan worden aangemerkt.
7. Medeplegen poging doodslag
Het hof stelt voorop dat het schieten door de autoruit waarbij de kogel rakelings langs [slachtoffer] is gegaan moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Naar het oordeel van het hof heeft de schutter de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer] door dat schot zou komen te overlijden, doordat de van zeer korte afstand afgevuurde kogel [slachtoffer], mede gelet op de schotbaan, bij de minste beweging of bij een (geringe) verandering van baan of bij afketsen had kunnen raken op plekken waar zich vitale delen van het lichaam bevinden. Uit het gedrag van de schutter volgt dat deze die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de gemaskerde man is geweest die het pistool heeft afgevuurd, is het hof van oordeel dat hij ook ten aanzien van dit feit als medepleger moet worden aangemerkt. Het hof baseert dat oordeel op de volgende overwegingen.
Vast staat dat de verdachte heeft deelgenomen aan de voorbereiding en uitvoering van een plan dat inhield dat [slachtoffer] op klaarlichte dag in de openbare ruimte zou worden ontvoerd om hem vervolgens vast te houden in een woning en hem daar met gebruik van grof geweld en dreiging met verder geweld tegen hem en zijn familieleden te bewegen geld te betalen. Kortom, een zeer gewelddadige vorm van een wederrechtelijke vrijheidsberoving waarbij de betrokkenen niet de verwachting konden koesteren dat [slachtoffer] vrijwillig in Amstelveen zou meegaan. Dat bij de ontvoering te Amstelveen ook met geweld gedreigd zou moeten worden en mogelijk geweld zou moeten worden toegepast, kan daarom niet anders dan onderdeel van het plan zijn geweest. Dat het daarbij zou gaan om dreiging met vuurwapengeweld en, meer specifiek, om de toepassing van het onderhavige vuurwapengeweld beschouwt het hof tegen de achtergrond van hetgeen omtrent de aard en strekking van het plan voor het overige is komen vast te staan niet als zo uitzonderlijk of zo afwijkend, dat dit geacht moet worden uitsluitend een spontane ingeving te zijn geweest van de schutter die aan zijn mededaders niet kan worden toegerekend.
Sterker nog, gelet op de voorziene plaats en wijze van uitvoering van de ontvoering – overdag op een openbaar parkeerterrein – die een snelle overmeestering van het slachtoffer des te belangrijker maakte, en (dreiging met) geweld dat dit kon bewerkstelligen dan zeer voor de hand ligt, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte erop heeft gerekend dat bij de – mede door hem georganiseerde ontvoering van [slachtoffer] – sprake zou zijn van vuurwapenbezit en dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit wapen zou worden gebruikt zoals dat is gebeurd. Daar komt bij dat aanwijzingen ontbreken dat bij de uitvoering van de ontvoering te Amstelveen wezenlijk zou zijn afgeweken van het vooraf door de daders gemaakte plan. In dat verband is ook van betekenis dat geen van de daders zich heeft gedistantieerd nadat van het vuurwapen gebruik was gemaakt. Elk van hen is zijn rol blijven vervullen en voortgegaan met de uitvoering van het ontvoeringsplan.
Het enkele gegeven dat de broer van de verdachte ook in de auto bleek te zitten brengt het hof niet tot een ander oordeel.
8. Conclusie
In het licht van al het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, het medeplegen van poging doodslag en het medeplegen zware mishandeling. Dat leidt tot de volgende bewezenverklaring.