ECLI:NL:GHAMS:2019:1876

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
23-003347-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van lood en bedreiging met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van bedreiging met een mes, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen die vrijspraak. De verdachte werd echter wel vervolgd voor meerdere diefstallen van lood, gepleegd in de gemeente Velsen. De tenlastelegging omvatte diefstal van lood dat toebehoorde aan verschillende bedrijven, waarbij de verdachte het lood onder zijn bereik had gebracht door middel van braak en/of verbreking. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstallen, maar sprak hem vrij van de bedreiging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 2.040,00 toegewezen aan de benadeelde partij, [bedrijf 1]. Het hof hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als 'first offender' en zijn recente positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003347-18
datum uitspraak: 21 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 september 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-123183-18 en 15-130202-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-123183-18:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 in de gemeente Velsen, vanaf een pand gelegen aan de Texelstraat te IJmuiden, een hoeveelheid lood, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen lood onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 april 2018 in de gemeente Velsen (telkens) vanaf een flat gelegen aan de Schiplaan te IJmuiden, een of meer hoeveelhe(i)d(en) lood, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Stichting Woningbedrijf Velsen, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen lood (telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 22 mei 2018 in de gemeente Velsen, (telkens) vanaf een of meer woning(en) gelegen aan de Bellatrixstraat te IJmuiden, een of meer hoeveelhe(i)d(en) lood, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Stichting Woningbedrijf Velsen, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen lood (telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 in de gemeente Velsen, (telkens) vanaf een - door een hekwerk afgesloten - (bedrijfs)terrein gelegen aan de Witte Hekweg te Velsen-Noord, een of meer (messing) koppeling(en), dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen koppeling(en) (telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Zaak met parketnummer 15-130202-18 (gevoegd):
hij op of omstreeks 4 juli 2018 in de gemeente Velsen, te IJmuiden, een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door toen en daar met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende beweging(en) te maken in de richting van die [slachtoffer], die zich in zijn, verdachtes, (onmiddellijke) nabijheid bevond, althans die [slachtoffer] dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, te tonen en/of voor te houden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Het hof heeft aan de hand van de inhoud van het wettig bewijs niet de overtuiging bekomen dat de verdachte hetgeen hem in de zaak met parketnummer 15-130202-18 is ten laste gelegd heeft begaan, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 maart 2018 in de gemeente Velsen vanaf een pand gelegen aan de Texelstraat te IJmuiden, lood, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen lood onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 april 2018 in de gemeente Velsen telkens vanaf een flat gelegen aan de Schiplaan te IJmuiden, lood dat aan een ander toebehoorde, te weten aan de Stichting Woningbedrijf Velsen, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen lood telkens onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
4.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 22 mei 2018 in de gemeente Velsen, telkens vanaf woningen gelegen aan de Bellatrixstraat te IJmuiden, lood dat aan een ander toebehoorde, te weten aan de Stichting Woningbedrijf Velsen, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen lood telkens onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
5.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 in de gemeente Velsen, telkens vanaf een (bedrijfs)terrein gelegen aan de Witte Hekweg te Velsen-Noord, messing koppelingen, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [bedrijf 2], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 5 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van diefstallen van lood en van messing koppelingen. Het lood heeft hij weggenomen door telkens loodslabben weg te snijden die onder de ramen van diverse flatwoningen en bij een bedrijfspand, ter voorkoming van lekkage, waren bevestigd. De bewezen verklaarde feiten hebben gezorgd voor grote schade en overlast bij de slachtoffers.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 april 2019 was hij ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, zodat hij als een zogeheten “first offender” wordt beschouwd.
Hoewel de hoeveelheid en de ernst van de feiten alsmede de brutale wijze waarop deze zijn uitgevoerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zouden rechtvaardigen, ziet het hof aanleiding in plaats daarvan een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten van meet af aan bekend en ter zitting in hoger beroep, met stukken onderbouwd, toegelicht dat hij inmiddels sinds een aantal maanden werkzaam is via een uitzendbureau. Ook zou hij zijn afgekickt van de drugsverslaving waarmee hij destijds te kampen had. Het hof is van oordeel dat het, ook vanuit het oogpunt van voorkoming van recidive, gewenst is - voor zover er inderdaad sprake is van positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte - deze niet met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te doorkruisen maar hem de kans te bieden deze stijgende lijn voort te zetten. Daarmee wordt ook de kans vergroot dat de verdachte de vordering van de benadeelde partij zal voldoen. Wel zal naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.468,40, ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.040,00. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep laten weten de vordering te beperken tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag en voorts af te zien van de (eerder wel gevorderde) rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.040,00. De verdachte heeft deze schade ook erkend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.300,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering en niet is gebleken dat deze zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, dient de vordering buiten beschouwing te blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-130202-18 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.040,00 (tweeduizend en veertig euro) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-123183-18 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.040,00 (tweeduizend en veertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. G. Oldekamp en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2019.
Mr. G. Oldekamp en mr. J.J.I. de Jong zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]