ECLI:NL:GHAMS:2019:1891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
23-003299-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens invoer van cocaïne met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de passagier voor de inhoud van zijn bagage

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het opzettelijk invoeren van cocaïne. De verdachte had verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in zijn koffer, die hij had geleend van een onbekende persoon op Bonaire. Het hof oordeelde dat een passagier in principe bekend is met de inhoud van zijn bagage, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Het hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren die de verklaring van de verdachte geloofwaardig maakten. De verdachte had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de herkomst van de koffer en de omstandigheden waaronder hij deze had geleend. Het hof verwierp het verweer van de verdachte en oordeelde dat hij wist dat hij cocaïne naar Nederland bracht.

Daarnaast oordeelde het hof over de verbeurdverklaring van een in beslag genomen geldbedrag van € 50 en $ 942. Het hof achtte de verklaring van de verdachte over de herkomst van dit geld niet aannemelijk, gezien zijn financiële situatie en het feit dat hij als drugskoerier werd beschouwd. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter voor wat betreft de teruggave van het geldbedrag van € 50, verklaarde dit bedrag verbeurd en bevestigde het vonnis voor het overige. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van passagiers voor hun bagage en de gevolgen van het invoeren van drugs.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003299-18
datum uitspraak: 14 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-176945-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet tot andere beslissingen gebracht dan die van de politierechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, zulks met uitzondering van de beslissing tot teruggave van het onder de verdachte in beslaggenomen geldbedrag van € 50 - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat
- de door de politierechter gebezigde bewijsvoering wordt vervangen door de onderstaande bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die (in de gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen aanvulling zijn vervat en
- de motivering van de beslissing tot verbeurdverklaring (par. 6.1 van de aantekening mondeling vonnis) wordt vervangen door de navolgende overweging.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in zijn koffer zat en heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende betoogd. De verdachte was met zijn dochter op Bonaire om met familie haar verjaardag te vieren. Om de daar gekochte lokale lekkernijen mee naar Nederland te nemen, zou de verdachte een koffer hebben geleend van ene ‘[naam]’, omdat er onvoldoende ruimte zat in de reeds meegebrachte koffers. Voordat de verdachte zijn spullen in de geleende koffer pakte, zou hij de koffer grondig hebben gecontroleerd, ook achter de binnenrits, en had hij geen verdachte spullen of drugs aangetroffen. In het verlengde hiervan heeft de raadsman bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat het opzet op de invoer van cocaïne ontbreekt.
Het hof overweegt als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die vliegtuigbagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Bijzondere omstandigheden kunnen met zich brengen dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, bijvoorbeeld als aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof in deze zaak niet voor. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte bij zijn eerste contact met de Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft verklaard dat hij de koffer zelf heeft meegenomen vanuit Nederland (1.1), terwijl hij later heeft verklaard dat hij deze in Bonaire van ‘[naam]’ heeft geleend (1.5). Van [naam] heeft hij geen contactgegevens of achternaam (1.5), hetgeen zijn verklaring onverifieerbaar maakt. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de koffer grondig heeft gecontroleerd alvorens deze in te pakken, maar hierbij niets verdachts heeft gezien of geroken. De ambtenaren van de KMar beschrijven daarentegen dat zij bij het openen van de koffer een chemische geur waarnamen (1.1.4). Al met al komt het hof tot het oordeel dat de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven, zodat gelet op voormeld uitgangspunt wordt geoordeeld dat de verdachte wist dat hij cocaïne binnen Nederland bracht. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Verbeurdverklaring inbeslaggenomen geldbedrag

Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag, bestaande uit $ 942 en € 50, dient te worden verbeurdverklaard. Gelet op de financiële situatie van de verdachte - hij staat onder bewind en heeft verklaard ‘geen geld te hebben om veel te doen’ (1.5) - acht het hof zijn verklaring dat hij het geld heeft gespaard en dat zijn dochter een dergelijk groot geldbedrag contant heeft gekregen voor haar verjaardag niet aannemelijk. De ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken maken dat niet anders. Bewezenverklaard is dat de verdachte opzettelijk cocaïne Nederland heeft ingevoerd. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte als drugskoerier is opgetreden en neemt als feit van algemene bekendheid in aanmerking dat drugskoeriers voor hun bezigheden in het algemeen een geldelijke beloning ontvangen. Tegen deze achtergrond – en erop gelet dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd die aannemelijk maakt dat hij met zijn koerierswerk niet dit geld heeft verdiend – neemt het hof als vaststaand aan dat het bij de verdachte aangetroffen en hem toebehorende geldbedrag, met name gelet op de hoogte daarvan, geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde feit is verkregen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing tot teruggave aan de verdachte van een geldbedrag van € 50,00 en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 50,00.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2019.