In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van twee vrouwen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], tijdens een burenruzie in de nacht van 30 op 31 juli 2016 te Haarlem. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van geweld, waaronder het slaan en trappen van de aangeefsters. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn zowel de verdachte als de aangeefsters en getuigen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er op cruciale momenten onvoldoende bewijs is om de feiten met zekerheid vast te stellen. De verklaringen van de betrokkenen vertonen tegenstrijdigheden en de lezing van de verdachte kan niet als onaannemelijk worden terzijde geschoven. Hierdoor kon het hof niet concluderen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte een taakstraf zou krijgen en schadevergoeding zou betalen aan de benadeelde partijen. Echter, het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het ten laste gelegde handelen. Het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechter in het beoordelen van tegenstrijdige verklaringen.