In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die op 27 oktober 2017 te Heerhugowaard een snorfiets bestuurde terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd, werd aangeklaagd voor overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter. De verdachte werd schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit, waarbij het hof de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam.
De verdachte had eerder al verschillende verkeersdelicten gepleegd en was onherroepelijk veroordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht door het negeren van een door het bevoegde gezag genomen maatregel. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van twee weken geëist, terwijl de raadsvrouw om een voorwaardelijke gevangenisstraf vroeg. Uiteindelijk besloot het hof tot een gevangenisstraf van één week en een taakstraf van twintig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week en een taakstraf van twintig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.