In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 5 april 2017 was gewezen. De verdachte, die thans gedetineerd is, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting op 10 januari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van drie weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden had geëist. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar voegde hieraan toe dat de strafmotivering verder moest worden toegelicht. Het hof oordeelde dat, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een vrijheidsbenemende straf noodzakelijk was. De verkeersveiligheid speelde hierbij een belangrijke rol, en het hof besloot dat een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden passend was. De raadsman van de verdachte had argumenten ingebracht, maar het hof was van mening dat deze niet tot een ander oordeel leidden. Het arrest werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de raadsheren, met uitzondering van mr. A.M. van Woensel, die buiten staat was om te ondertekenen.