ECLI:NL:GHAMS:2019:207

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
23-000410-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, waaronder MDMA en cocaïne. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 6 februari 2018. Tijdens de zitting op 10 januari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte, werkzaam als taxichauffeur, werd verdacht van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 6,20 gram MDMA en 1,81 gram cocaïne. De advocaat-generaal stelde dat de drugs in de taxibus van de verdachte waren aangetroffen, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens zijn aanhouding verklaarde dat de drugs niet van hem waren, wat volgens het hof wijst op een bewustzijn van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de verdovende middelen aanwezig heeft gehad. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000410-18
datum uitspraak: 24 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-206235-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [locatie].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,20 gram MDMA en/of 9,7 tabletten/pillen MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 1,81 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de verdachte veroordeeld dient te worden voor het hem ten laste gelegde. Daartoe heeft de advocaat-generaal – kort samengevat – aangevoerd dat de drugs zijn aangetroffen in de taxibus van de verdachte. De verdachte heeft, zonder dat het hem gevraagd is, verklaard dat hetgeen achterin de auto ligt niet van hem is, wat wijst op de bewustheid bij de verdachte over de aanwezigheid van de drugs.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte niet heeft geweten dat de drugs in zijn auto lagen en dat die door anderen, namelijk klanten, zijn achter gelaten. De verdachte heeft niet opzettelijk de verdovende middelen aanwezig gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Tegen de verdachte, die toen werkzaam was als taxichauffeur, is de verdenking van overtreding van de Opiumwet gerezen nadat via cameratoezicht was gezien dat iemand iets aan de verdachte overgaf, waarna de verdachte een op een joint gelijkend voorwerp aan deze persoon had overhandigd (dossierpagina 12). Daarop hebben verbalisanten de verdachte aan de kleding onderzocht, waarbij meerdere joints zijn aangetroffen, en is hij aangehouden. Het voertuig van de verdachte werd overbracht naar het politiebureau. Vervolgens werd de verdachte overgebracht naar het politiebureau. Tijdens de overbrenging verklaarde de verdachte ongevraagd: “Wat achterin ligt is niet van mij, van de klanten” (dossierpagina 9). Naar aanleiding van deze verklaring hebben de verbalisanten het voertuig doorzocht. Achter de bestuurdersstoel werden op de grond drie zakjes aangetroffen. Het bleek te gaan om een zakje met twee wikkels, een zakje met negen wikkels en een zakje met elf blauw gekleurde pillen. Ook in de werkportemonnee van de verdachte werd een witte wikkel aangetroffen. Voorts is in het dashboardkastje een weegschaaltje aangetroffen. Dit weegschaaltje werd door de verbalisanten ambtshalve herkend als zijnde een digitale weegschaal die veelvuldig wordt gebruikt voor het wegen van verdovende middelen. Tijdens de insluitingsfouillering werd bij de verdachte contant geld ter waarde van €550,- aangetroffen (dossierpagina 9). Na onderzoek door het Laboratorium Forensische Opsporing is gebleken dat het materiaal dat is aangetroffen in de auto MDMA en cocaïne bevat.
Het hof is van oordeel dat op basis van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft spontaan tegenover de verbalisanten verklaard dat de spullen die achterin lagen niet van hem waren. Daaruit leidt het hof af dat bij de verdachte sprake is geweest van enig bewustzijn van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat de wikkel met cocaïne die is aangetroffen in zijn werkportemonnee aan hem toebehoorde, hij een grote hoeveelheid contant geld op zak had en in het dashboardkastje een weegschaal is aangetroffen die gebruikt kan worden voor het wegen van verdovende middelen. Gelet daarop acht het hof het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat de verdovende middelen die zijn aangetroffen achterin de taxibus zijn achtergelaten door klanten, niet geloofwaardig. Het hof is dan ook, met de advocaat-generaal en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte de ten laste gelegde verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 augustus 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,20 gram en ongeveer 9,7 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 1,81 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de tijd dat de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke detentie op te leggen in verband met het nog moeten uitzitten van een gevangenisstraf die aan de verdachte is opgelegd in het buitenland.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 6,20 gram en 9,7 tabletten met MDMA (ook wel XTC genoemd) en elf wikkels met ongeveer 1,81 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Deze hoeveelheid overstijgt de omvang van een gebruikershoeveelheid. MDMA en cocaïne zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De verspreiding en handel in deze stoffen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Dit zorgt voor veel overlast in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 december 2018 is hij eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Dit alles overziend is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Anders dan de raadsvrouw heeft verzocht ziet het hof geen aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf doet geen recht aan de ernst van het thans bewezen geachte feit. Het feit heeft voorts niet zodanig lang geleden plaatsgevonden dat dit tot een andere sanctie zou moeten leiden, terwijl het hof ook overigens geen aanleiding ziet voor oplegging van een geheel voorwaardelijke straf of een taakstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. C.N. Dalebout en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2019.
mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000410-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 24 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. C.N. Dalebout, raadsheer,
mr. P.M. Groenenberg, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J. Weening, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
welafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.