In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, waaronder MDMA en cocaïne. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 6 februari 2018. Tijdens de zitting op 10 januari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte, werkzaam als taxichauffeur, werd verdacht van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 6,20 gram MDMA en 1,81 gram cocaïne. De advocaat-generaal stelde dat de drugs in de taxibus van de verdachte waren aangetroffen, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens zijn aanhouding verklaarde dat de drugs niet van hem waren, wat volgens het hof wijst op een bewustzijn van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de verdovende middelen aanwezig heeft gehad. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte.