In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 21 december 2017 was gewezen. De verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan winkeldiefstal, was eerder onherroepelijk veroordeeld voor diefstallen, wat in haar nadeel weegt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal had dezelfde straf geëist, maar de verdediging vond het opleggen van bijzondere voorwaarden niet opportuun.
Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een ergerlijk feit dat schade en overlast voor de gedupeerden met zich meebracht. Gezien de herhaalde recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, heeft het hof besloten om de bijzondere voorwaarden niet aan de voorwaardelijke straf te verbinden. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van drie jaren, en het vonnis van de politierechter voor het overige bevestigd.
De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het arrest is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de raadsheer en de griffier.