ECLI:NL:GHAMS:2019:2081

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
23-001232-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling op een rondvaartboot te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van R. Jonkman op 27 april 2016 op een rondvaartboot in Amsterdam. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 14 dagen opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken geëist, maar het hof heeft besloten om de straf te wijzigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte R. Jonkman heeft mishandeld door hem in het gezicht te stompen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 1.000 euro. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd, maar het hof heeft ook positieve ontwikkelingen in zijn leven meegewogen, zoals het verkrijgen van ander werk en het hebben van een stabiele relatie. Het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de berechting niet is overschreden, maar heeft wel enige rekening gehouden met het feit dat er meer dan drie jaar zijn verstreken sinds het delict. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001232-18
datum uitspraak: 12 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-222230-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2016, op een rondvaartboot te Amsterdam, in ieder geval te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, R. Jonkman heeft mishandeld door te slaan en/of te stompen en/of te duwen in het gezicht, of in ieder geval op het lichaam;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en omdat het hof komt tot een andere beslissing dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 april 2016 op een rondvaartboot te Amsterdam R. Jonkman heeft mishandeld door hem te stompen in zijn gezicht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens een bedrijfsuitje schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer in het gezicht te stompen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft voor zijn handelen aanvankelijk in het geheel geen verantwoordelijkheid genomen. Bij het hof heeft hij slechts schoorvoetend en na lang dralen erkend het slachtoffer een klap in het gezicht te hebben gegeven. Hij heeft echter bepaald niet de indruk gewekt het laakbare van zijn handelen in te zien.
Blijkens een de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, onherroepelijk veroordeeld.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het hof bij de strafoplegging rekening moet houden met de (overschrijding van de) redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, op de grond dat de inleidende dagvaarding de verdachte niet heeft bereikt waardoor hij niet op de hoogte was van berechting in eerste aanleg en hij zich pas bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep heeft kunnen uitlaten over het onderhavige feit, terwijl sinds de pleegdatum daarvan drie jaar is verstreken.
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak niet is overschreden, aangezien de berechting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep binnen de – hier toepasselijke – termijn van twee jaar heeft plaatsgevonden. Wel houdt het hof in enige mate rekening met de omstandigheid dat sinds het onderhavige feit meer dan drie jaar is verstreken.
Het hof houdt voorts, in het voordeel van de verdachte, rekening met zijn persoonlijke omstandigheden zoals deze blijken uit het reclasseringsrapport van 9 januari 2019. Deze komen erop neer dat het leven van de verdachte een positieve wending heeft genomen in die zin dat hij (ander) werk heeft gekregen en thans een stabiele relatie heeft.
Tot slot heeft het hof bij de oplegging van de straf rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof ziet, alles afwegende, aanleiding af te wijken van de door de advocaat-generaal gevorderde straf en acht oplegging van een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juni 2019.
mr. Tilleman en mr. De Werd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.