In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal van een mobiele telefoon op 18 februari 2017 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van twee maanden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de verdachte tijdens zijn aanhouding handboeien waren aangelegd zonder dat de politie had gerelateerd waarom dit noodzakelijk was.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als volgt geformuleerd: de verdachte heeft op 18 februari 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een mobiele telefoon weggenomen, toebehorende aan een ander. Het hof heeft het bewijsverweer van de raadsman verworpen, omdat de verklaringen van de verbalisanten en het slachtoffer voldoende betrouwbaar werden geacht. Het hof oordeelde dat de verdachte geen respect had voor het eigendomsrecht van anderen en dat de diefstal plaatsvond in een kwetsbare situatie voor het slachtoffer, die onder invloed van alcohol was.
De strafoplegging werd bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof oordeelde dat een vrijheidsbenemende straf passend was, en legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.