ECLI:NL:GHAMS:2019:2091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
23-002199-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met zakkenrollerij en oplegging van gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal van een mobiele telefoon op 18 februari 2017 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van twee maanden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de verdachte tijdens zijn aanhouding handboeien waren aangelegd zonder dat de politie had gerelateerd waarom dit noodzakelijk was.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als volgt geformuleerd: de verdachte heeft op 18 februari 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een mobiele telefoon weggenomen, toebehorende aan een ander. Het hof heeft het bewijsverweer van de raadsman verworpen, omdat de verklaringen van de verbalisanten en het slachtoffer voldoende betrouwbaar werden geacht. Het hof oordeelde dat de verdachte geen respect had voor het eigendomsrecht van anderen en dat de diefstal plaatsvond in een kwetsbare situatie voor het slachtoffer, die onder invloed van alcohol was.

De strafoplegging werd bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof oordeelde dat een vrijheidsbenemende straf passend was, en legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002199-17
datum uitspraak: 19 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-033265-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging dan de rechtbank.

Bewijsverweer

De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, op de grond dat de verklaringen van de aangever en de verbalisanten veel tegenstrijdigheden bevatten, waardoor de verklaring van de verdachte – dat hij de telefoon had gevonden en wilde teruggeven – niet zonder meer als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
De verbalisanten maakten deel uit van een speciaal doelgroepenteam dat belast was met het opsporen van onder andere zakkenrollerij. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van hun waarnemingen van het wegnemen (door de verdachte) van de telefoon uit de broekzak van de aangever. De omstandigheid dat zij niet eenduidig hebben verklaard over de precieze locatie van de diefstal doet daar niet aan af. Datzelfde geldt voor de niet geheel eensluidende verklaringen van het slachtoffer, nu deze destijds behoorlijk onder invloed van alcohol was en zich daardoor niet geheel bewust was van hetgeen is gebeurd, laat staan dat hij daaraan complete en adequate herinneringen had.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de stelling van de verdachte – zoals ter terechtzitting verwoord door de raadsman – dat hij de telefoon juist wilde teruggeven aan de aangever, als volstrekt onaannemelijk terzijde schuift.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 februari 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim dat dient te leiden tot strafvermindering, namelijk dat bij de verdachte tijdens zijn aanhouding transportboeien zijn aangelegd, terwijl de politie niet heeft gerelateerd op grond van welke feiten of omstandigheden dat noodzakelijk was.
Het hof overweegt als volgt. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zakkenrollerij. Zakkenrollerij kan bij de benadeelde schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken en gevoelens van angst in de samenleving versterken. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander, maar louter voor zijn eigen financiële gewin. Daarnaast weegt het hof mee dat het feit midden in de nacht plaatsvond en hij een relatief kwetsbaar persoon – die behoorlijk onder invloed van alcohol was – als slachtoffer heeft uitgekozen.
Ten aanzien van het gestelde vormverzuim overweegt het hof als volgt.
Artikel 22, tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, houdt in dat handboeien slechts mogen worden aangelegd (ten behoeve van het transport van een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd) indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de desbetreffende persoon, de ambtenaar of derden.
De raadsman heeft terecht opgemerkt dat het dossier niets inhoudt over de reden waarom bij de verdachte ten behoeve van zijn transport handboeien zijn aangelegd. Dit leidt echter niet tot strafvermindering, omdat de raadsman amper iets (concreets) heeft aangevoerd over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor de verdachte is veroorzaakt. Daarmee is dus niet voldaan aan de eisen die gelden voor een dergelijk verweer.
Het hof is, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2019.
mr. De Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.