In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een diefstal ten laste gelegd, maar heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor de diefstal van de bankpas van zijn (ex-)partner. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar de raadsman van de verdachte vroeg om matiging van de straf.
Het hof heeft de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had de bankpas uit pesterij van zijn ex-partner weggenomen, wat het vertrouwen van het slachtoffer ernstig heeft beschaamd. Uiteindelijk heeft het hof besloten de taakstraf te verlagen naar 30 uren en 15 dagen hechtenis op te leggen, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in acht heeft genomen. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.