ECLI:NL:GHAMS:2019:2264

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
23-002278-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift in een vastgoedtransactie met een schilderij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die commissaris was bij een familiebedrijf, werd beschuldigd van niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift, witwassen en belastingfraude. De kern van de zaak draait om een transactie waarbij de verdachte een schilderij verkocht voor € 500.000, terwijl de werkelijke waarde tussen de € 9.000 en € 20.000 lag. De verdachte ontving in totaal € 360.000 van de koper, wat leidde tot de beschuldiging dat deze transactie een schijntransactie was, bedoeld om steekpenningen te verhullen. Het hof moest beoordelen of de verdachte als 'lasthebber' in de zin van artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht kon worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien zijn rol en de getuigenverklaringen, inderdaad als lasthebber moest worden aangemerkt. De verdachte werd schuldig bevonden aan valsheid in geschrift, belastingfraude en niet-ambtelijke omkoping, en kreeg een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. De vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet direct kon worden vastgesteld in het strafproces.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002278-17
datum uitspraak: 5 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 14-904006-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 6 juni 2008, althans in de periode van 1 juni 2008 tot en met 9 februari 2010, in Volendam, en/of (elders) in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een verklaring (D-016, D-043), zijnde een geschrift bestemd om tot het bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of valselijk heeft/hebben doen of laten opmaken en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s), valselijk en/of in strijd met de waarheid in die verklaring (D-016, D-043) opgenomen en/of voorgewend dat
- ondergetekende [ [verdachte] ] bereid is een schilderij genaamd "Koek en Zoopie-ijslandschap" te Volendam van [naam 1] te verkopen aan [bedrijf 1] voor een bedrag groot 500.000 euro, terwijl de marktwaarde van het schilderij veel lager was en/of in werkelijkheid sprake was van een schijntransactie (om omkoping te verhullen), en/of
- die verklaring is opgesteld op 6 juni 2008, terwijl die verklaring is geantedateerd,
zulks met het oogmerk om deze verklaring als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij, op of omstreeks 5 oktober 2010, althans in het jaar 2010 in Volendam, en/of (elders) in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, (telkens) opzettelijk,
deze in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld of ter beschikking heeft doen stellen, immers heeft hij (telkens) opzettelijk een verklaring (D-016, D-043) waarin valselijk en/of in strijd met de waarheid was opgenomen en/of voorgewend dat
- ondergetekende [ [verdachte] ] bereid is een schilderij genaamd "Koek en Zoopie-ijslandschap" te Volendam van [naam 1] te verkopen aan [bedrijf 1] voor een bedrag groot 500.000 euro, en/of
- die verklaring is opgesteld op 6 juni 2008,
voor raadpleging aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld of doen stellen, en bestaande die valsheid hierin dat de marktwaarde van het schilderij veel lager was en/of in werkelijkheid sprake was van een schijntransactie (om omkoping te verhullen), en/of die verklaring is geantedateerd,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
3.
hij, op of omstreeks 9 februari 2010 en/of op of omstreeks 17 maart 2011, te Zaandam en/of Amstelveen en/of Volendam en/of Heerlen, en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- een aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 (D- 022, D-022/a), en/of
- een aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 (D- 022, D-022/b),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of laten doen, immers is door of namens hem over 2008 en/of over 2009 een te laag belastbaar bedrag en/of (verzamel)inkomen opgegeven, immers was in die door of namens hem ingevulde en/of ondertekende en/of ingeleverde aangifte over 2008 opzettelijk 150.000 euro (althans enig geldbedrag (uit hoofde van de verklaring D-016 en/of D-043)) niet opgenomen en/of was in die door of namens hem ingevulde en/of ondertekende en/of ingeleverde aangifte over 2009 opzettelijk 200.000 euro (althans enig geldbedrag (uit hoofde van de verklaring D-016 en/of D-043)) niet opgenomen,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
4.
hij, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2008 tot en met 15 juni 2010 te Amstelveen en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of Diemen en/of Volendam, en/of (elders) in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
(telkens) anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij en/of optredend als lasthebber van [bedrijf 2] (in de functie van commissaris), naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking en/of als lasthebber heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zou doen en/of nalaten,
(telkens) (een) gift(en), namelijk betaling(en) van een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag groot 350.000 euro (D-056, D-016), in elk geval van een of meer geldbedrag(en) (ontvangen van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 3] ),
en/of een belofte, te weten dat [bedrijf 1] en/of [bedrijf 1] en/of [naam 2] een schilderij van hem, verdachte, zou(den) afnemen voor een koopprijs van 500.000 euro (D-016), althans dat zij/hij hem, verdachte, (tot) een bedrag van 500.000 euro, althans enig geldbedrag, wegens provisie/steekpenningen zou( den) betalen,
heeft/hebben aangenomen en dit aannemen (telkens) in strijd met de goede trouw heeft/hebben verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever, [bedrijf 2] ;
5.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 25 april
2012, te Amstelveen en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of Diemen en/of Volendam, en/of
(elders) in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
(telkens) (van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (in totaal 350.000
euro of 345.000 euro (D-056)), althans enig(e) geldbedrag(en),
- de werkelijke aard heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of
- heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, (gedeeltelijk) heeft/hebben
overgedragen en/of(gedeeltelijk) heeft/hebben omgezet en/of van 350.000 euro of 345.000
euro, althans enig(e) geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat
bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de rechtbank. Het hof verenigt zich met een deel van de bewijsoverwegingen in het vonnis en zal deze hieronder in zoverre herhalen.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. De schilderijverkoop was een schijntransactie, bedoeld om betalingen te verhullen die waren bedoeld als steekpenningen, hetgeen zich strafrechtelijk vertaalt in de ten laste gelegde gedragingen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de schilderijentransactie geen schijntransactie betrof en derhalve niet vals of vervalst is. Dat de objectief vastgestelde waarde van het schilderij achteraf bezien lager is geweest dan de betaalde prijs, doet daar niets aan af. Uit het gegeven dat er geen sprake was van een schijnconstructie of een valse overeenkomst, vloeit voort dat er geen fiscaal strafbare feiten zijn gepleegd (feiten 2 en 3). Evenmin is er sprake van witwassen van uit belastingfraude afkomstig geld (feit 5) of niet-ambtelijke omkoping (feit 4). Bovendien moet de verdachte van niet-ambtelijke omkoping worden vrijgesproken, omdat de verdachte niet werkzaam was in dienstbetrekking en evenmin sprake was van lastgeving.
Oordeel van het hof
Valsheid in geschrift (feit 1)
Het gaat in deze zaak om de vraag of een aangetroffen koopovereenkomst tussen de verdachte en [naam 2] op 6 juni 2008 met betrekking tot het schilderij 'Koek en Zoopie-ijslandschap' van [naam 1] een werkelijke koopovereenkomst is geweest of een schijntransactie betreft die is bedoeld om steekpenningen te verhullen.
Het hof stelt het volgende vast.
De verdachte en [naam 2] waren sinds begin 2008 namens verkopende en aankopende partijen betrokken bij een grote vastgoedtransactie, te weten een project waarbij het voormalige Campinaterrein te Woerden voor € 19.635.000 werd verkocht door [bedrijf 1] en [bedrijf 4] aan [bedrijf 5] (‘project Woerden’). [naam 2] was via connecties van de verdachte in contact gebracht met de [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [naam 2] was bestuurder van (een van) de verkopende partijen; de verdachte was commissaris bij de aankopende partij, [bedrijf 2] .
Gedurende de onderhandelingen heeft de verdachte op 6 juni 2008 aan [naam 2] het hiervoor genoemde in zijn privébezit behorende schilderij van de hand gedaan voor een bedrag van € 500.000. Uiteindelijk heeft de verdachte in totaal € 360.000 ontvangen van [naam 2] .
Nadat deze transactie aan het licht is gekomen, is door verschillende beëdigde taxateurs bepaald dat de werkelijke waarde van het schilderij in 2009 tussen de € 9.000 en € 20.000 moet worden geschat. Er is dus sprake van een zeer aanzienlijk verschil tussen de marktwaarde en de verkoopprijs in de overeenkomst.
De verdachte had een collectie van schilderijen van [naam 1] in bezit. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zichzelf als kunstkenner ziet, in het bijzonder van de Romantische School, waartoe de schilder behoort, hij vrij goed op de hoogte was van de waarde van schilderijen en dat hij redelijk goed wist wat er op de markt gaande was.
[naam 2] heeft verklaard dat er bij deze schilderijtransactie sprake was van een 'koppelverkoop'. [naam 2] heeft verder verklaard dat hij niet geïnteresseerd was in het schilderij, maar dat de verdachte hem de indruk had gegeven dat zij samen gouden bergen zouden kunnen verdienen. [naam 2] heeft verder verklaard dat hij achteraf liever een provisienota had gekregen, maar dat hij het schilderij kocht om de verdachte een plezier te doen, daar de verdachte "degene was die de tent daar runde en waarmee ik in de toekomst zaken wilde blijven doen".
Uit getuigenverklaringen van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] volgt dat de verdachte in verband met de betaling van de hiervoor genoemde € 350.000 door [naam 2] tegen hen gezegd heeft dat hij deze gekregen had voor het schilderij en ‘werkzaamheden’ die hij voor die [naam 2] verricht had.
Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat de verdachte heeft begrepen dat de betalingen door [naam 2] een andere achtergrond hadden dan verkrijging van het schilderij en dat er aldus sprake is geweest van een verhullende transactie.
Dat het om een schijntransactie gaat, wordt verder ondersteund door de omstandigheid dat de eerste betaling voor 'het schilderij' min of meer synchroon liep met de betaling van het voorschot van € 3.000.000 door de aankopende partij bij het project te Woerden aan [bedrijf 1] op 10 juli 2008. Vijf dagen later, op 15 juli 2008, is van dezelfde rekening van [bedrijf 1] waarop het bedrag van € 3.000.000 was ontvangen € 100.000 overgemaakt op de privérekening van de verdachte met de omschrijving "schilderijen".
Het voorgaande betekent dat de in de tenlastelegging bedoelde overeenkomst vals is. Deze lijkt een koopovereenkomst in te houden, maar in werkelijkheid is sprake van een schijntransactie, bedoeld om provisiebetalingen te verhullen. Daar doet niet aan af dat het schilderij uiteindelijk wel is overgedragen. De valsheid zit hem zowel in het niet vermelden van de werkelijke aard van de overeenkomst, als, in samenhang daarmee, het benoemen van het bedrag van € 500.000 als verkoopprijs voor het schilderij.
Fiscale delicten (feit 2 en 3)
De valse overeenkomst is aan de fiscus ter beschikking gesteld tijdens een boekenonderzoek. Daarnaast maakte de valse overeenkomst deel uit van de stukken op basis waarvan aangifte inkomstenbelasting is gedaan. Het niet opgeven van wat in werkelijkheid provisie-inkomsten waren, resulteert in het opzettelijk doen van onjuiste aangifte inkomstenbelasting.
Niet-ambtelijke omkoping (feit 4)
De verdachte was ten tijde van de transactie commissaris bij de [bedrijf 2] . Voorafgaand aan zijn commissariaat was hij 22 jaren bestuurder van [bedrijf 2] geweest. [bedrijf 2] was bestuurder van (dochterbedrijf) [bedrijf 5] . De vraag die het hof moet beantwoorden is of de verdachte is te beschouwen als ‘lasthebber’ in de zin van artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna: artikel 328ter Sr).
Het begrip lasthebber wordt in het wetboek van Strafrecht niet gedefinieerd. Aansluiting kan worden gezocht bij art. 7:414 BW waaruit volgt dat een overeenkomst van lastgeving inhoudt dat de lasthebber verplicht is voor de lastgever een rechtshandeling te verrichten. Dat neemt echter niet weg dat aan strafrechtelijke bepalingen en daarin voorkomende begrippen een eigen, autonome betekenis kan toekomen.
Volgens artikel 17 van de statuten van de [bedrijf 2] had de Raad van Commissarissen tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in de vennootschap en het bestuur met raad terzijde te staan. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij veel contact had met mensen en daarom projecten naar de [bedrijf 2] kon brengen. De getuige [naam 6], destijds directeur van de [bedrijf 2] , heeft verklaard dat hij met de verdachte communiceerde over alles wat er speelde en dat de rol van de verdachte verder ging dan de formele rol van een commissaris. Ook de getuigen [naam 3] , [naam 7] en [naam 8] hebben verklaard dat de verdachte de zware projecten binnenhaalde en dat hij direct betrokken was bij de projectontwikkeling.
[naam 2] heeft over de verdachte verklaard dat hij de man was die de tent runde en die bepaalde wat er gebeurde.
Ook handelingen die strikt genomen niet voldoen aan de civielrechtelijke definitie van het begrip ‘lastgeving’ (als bedoeld in artikel 7:414 van het Burgerlijk Wetboek), kunnen vallen onder het begrip ‘lasthebber’ als bedoeld in artikel 328ter Sr, gelet op de strekking van laatstgenoemd wetsartikel. Die strekking is klaarblijkelijk dat er een bepaalde zakelijke band moet zijn tussen de verdachte en degene ten behoeve van wie hij optreedt. De wijze waarop de verdachte namens [bedrijf 2] optrad, die blijkt uit bovengenoemde verklaringen en mede gezien zijn geschiedenis als directeur en de indruk die zijn rol naar buiten maakte, maakt dat hij moet worden beschouwd als ‘lasthebber’ in de zin van het bepaalde in artikel 328ter Sr.
De verdachte heeft grote geldsommen aangenomen van een partij waarmee dochterbedrijf [bedrijf 5] een grote vastgoedtransactie was aangegaan. Die betalingen waren voor een groot deel bedoeld als provisiebetalingen voor het aanbrengen van dat project en mogelijke toekomstige zaken. Het verzwijgen van die betalingen aan [bedrijf 2] is in strijd met de goede trouw. De verdachte had moeten weten dat die informatie van belang was voor [bedrijf 2] en invloed kon hebben op zijn functioneren als commissaris. Door dit toch te verzwijgen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping als bedoeld in artikel 328ter Sr.
Witwassen (feit 5)
Nu blijkens de verklaring van de verdachte het grootste deel van het geld dat is betaald voor het schilderij bijna direct is uitgeleend (gespreksverslag Belastingdienst, p.491), is tevens sprake van verhullingshandelingen van uit eigen misdrijf verkregen gelden. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte deze gelden heeft witgewassen.
De gelden die zijn verkregen door de niet-ambtelijke omkoping, te weten het verschil tussen de werkelijke waarde van het schilderij, gelet op de verschillende taxaties en in het voordeel van de verdachte, te stellen op € 15.000 en het ontvangen bedrag van € 360.000, moeten worden aangemerkt als 'van misdrijf afkomstig' in de zin van 420bis Sr.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op 6 juni 2008, in Volendam, een verklaring (D-016), zijnde een geschrift bestemd om tot het bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, valselijk in die verklaring (D-016) opgenomen en voorgewend dat
- ondergetekende [ [verdachte] ] bereid is een schilderij genaamd "Koek en Zoopie-ijslandschap" te Volendam van [naam 1] te verkopen aan [bedrijf 1] voor een bedrag groot 500.000 euro, terwijl de marktwaarde van het schilderij veel lager was en in werkelijkheid sprake was van een schijntransactie, zulks met het oogmerk om deze verklaring als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
2.
hij, op 5 oktober 2010 in Volendam, telkens als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, opzettelijk, deze in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, immers heeft hij opzettelijk een verklaring (D-016) waarin valselijk was opgenomen en voorgewend dat ondergetekende [ [verdachte] ] bereid is een schilderij genaamd "Koek en Zoopie-ijslandschap" te Volendam van [naam 1] te verkopen aan [bedrijf 1] voor een bedrag groot 500.000 euro, voor raadpleging aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld en bestaande die valsheid hierin dat de marktwaarde van het schilderij veel lager was en in werkelijkheid sprake was van een schijntransactie terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3.
hij, op 9 februari 2010 en op 17 maart 2011, te Amstelveen en Volendam, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- een aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 (D-022, D‑022/a), en
- een aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 (D-022, D‑022/b),
onjuist heeft gedaan en laten doen, immers is door of namens hem over 2008 en over 2009 een te laag belastbaar bedrag en (verzamel)inkomen opgegeven, immers was in die door of namens hem ingevulde en ondertekende en ingeleverde aangifte over 2008 opzettelijk 150.000 euro niet opgenomen en was in die door of namens hem ingevulde en ondertekende en ingeleverde aangifte over 2009 opzettelijk 195.000 euro niet opgenomen, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
4.
hij in de periode van 1 februari 2008 tot en met 15 juni 2010 in Nederland, telkens anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber van [bedrijf 2] in de functie van commissaris, naar aanleiding van hetgeen hij als lasthebber heeft gedaan dan wel zal zou doen, telkens giften, namelijk betalingen van geldbedragen, ontvangen van [bedrijf 1] en [bedrijf 3] , heeft aangenomen en dit aannemen telkens in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn lastgever, [bedrijf 2] ;
5.
hij in de periode van 1 juni 2008 tot en met 25 april 2012, te Volendam, telkens van geldbedragen (in totaal 345.000 euro),
- de werkelijke aard heeft verborgen en verhuld, en
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en van 345.000 euro gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift aannemen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot 240 uur taakstraf en een geldboete van € 50.000.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een bedrag van € 345.000 aangenomen voor het aanbrengen van een project bij het familiebedrijf waar hij commissaris was. Hij heeft hiervan geen melding gemaakt bij het bedrijf waar hij commissaris was. Hij heeft het vertrouwen dat in hem als commissaris gesteld werd op ernstige wijze ondermijnd en zich laten leiden door persoonlijk winstbejag. Het betalen van steekpenningen ontwricht het normale handelsverkeer, vervalst de concurrentieverhoudingen en pleegt gepaard te gaan met het plegen van andere misdrijven. Die andere misdrijven waren in dit geval het valselijk opmaken van een verkoopovereenkomst om te maskeren dat steekpenningen werden ontvangen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van fiscale fraude. Instrumenteel daarvoor was de valse verkoopovereenkomst. Door deze handelwijze is door de verdachte inkomen verzwegen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij verantwoordelijk was voor het ontstaan van een aanzienlijk bedrag aan fiscaal nadeel. Tenslotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van het geld dat de omkoping hem heeft opgeleverd. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Hij moet dus worden aangemerkt als
first offender.
In beginsel is vanwege de ernst van de strafbare feiten, ook voor een
first offender,een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd passend. In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het tijdsverloop in de strafzaak. Sinds het eerste verhoor van de verdachte in februari 2012 is ruim zeven jaar verstreken. Daarnaast houdt het hof rekening met de gevorderde leeftijd (73 jaar) van de verdachte. Ook is ter terechtzitting gebleken dat de zaak negatieve gevolgen heeft gehad voor de verdachte in de kleine gemeenschap waartoe hij en ook zijn familie behoort. Om die redenen zal het hof een kortere, geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en voorts met de maximaal mogelijke taakstraf volstaan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partijen [bedrijf 2] , [bedrijf 5] en [bedrijf 2]
De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gezamenlijk gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500.000 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft bepleit dat zij schade hebben geleden. Het bedrag dat [naam 2] bereid was om aan de verdachte te betalen, had ook kunnen worden afgetrokken van de koopprijs van het voormalige Campinaterrein te Woerden, aldus de raadsvrouw.
Over onder andere dit geschil tussen de benadeelde partijen en de verdachte is een civiele procedure gevoerd. Uit het vonnis van de burgerlijke rechter van 10 september 2014 blijkt dat [bedrijf 5] de koopovereenkomst van het project Woerden in 2009 heeft vernietigd wegens dwaling en bedrog en dat daar (ten tijde van het vonnis in 2014) nog steeds over werd geprocedeerd met de verkopers. Het civiele vonnis tussen de benadeelde partijen en de verdachte is in hoger beroep bekrachtigd. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat. De schadestaatprocedure is nog aanhangig. Onder deze omstandigheden en nu voorts niets bekend is over de huidige juridische status van de koopovereenkomst van project Woerden, kan voorshands niet worden vastgesteld in hoeverre de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden vanwege het strafbare handelen van de verdachte. Hiervoor zou nadere instructie, gevolgd door hoor en wederhoor, zijn vereist.
Het hof is om die reden van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter vervolgen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225, 328ter en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 5]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.P. den Otter en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juni 2019.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[............]