ECLI:NL:GHAMS:2019:2414

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
23-003608-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering in strafzaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 oktober 2018. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, waarbij de veroordeelde werd aangesproken op de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 16.553,55. In eerste aanleg was de veroordeelde veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de veroordeelde een betalingsverplichting opgelegd van € 13.814,20.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de ontnemingsrapportage ten onrechte uitging van drie eerdere oogsten, terwijl het hof concludeert dat er slechts één eerdere oogst kan worden aangenomen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vervolgens uitgevoerd op basis van de aanwezige hennepplanten en de bijbehorende opbrengsten.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten, omdat de kosten voor het illegaal afgetapte stroomnet hoger waren dan de opbrengsten uit de hennepteelt. Het hof heeft daarom de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en het vonnis waarvan beroep vernietigd. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij twee van de rechters buiten staat waren om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003608-18
datum uitspraak: 12 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 oktober 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-871373-16 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 16.553,55. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gerequireerd tot oplegging van een betalingsverplichting tot een bedrag van € 13.814,30.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 oktober 2018 veroordeeld ter zake van – voor zover relevant – medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 12 oktober 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.814,20 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2019 veroordeeld ter zake van – voor zover relevant – medeplichtigheid aan/tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 13.814 en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 6.900 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is van oordeel dat de ontnemingsrapportage ten onrechte uitgaat van drie eerdere oogsten, die voordeel zouden hebben opgeleverd. Dit aantal is gebaseerd op stof dat werd aangetroffen op de kappen van armaturen van assimilatielampen en transformatoren, alsmede op “ernstig vervuild” filterdoek van de koolstoffilters, dat bij het ophangen van de filters nog schoon was. Het is echter niet zonder meer vast te stellen of een stoflaag tijdens één, twee of drie eerdere oogsten is ontstaan. De bevindingen omtrent het filterdoek worden weersproken door de constatering van de fraudespecialist van Liander dat de koolstoffilters ‘vuil’, doch niet ‘zeer vuil’ zijn (p. 80). Het hof zal daarom uitgaan van één eerdere oogst.
Op basis van het BOOM-rapport komt het hof vervolgens tot de volgende berekening.
In de kweekruimte stonden 57 hennepplanten en 5 plantenstekken. In het voordeel van de veroordeelde worden de plantenstekken buiten beschouwing gelaten. De totale opbrengst in hennep bedraagt dan 1.8354 kilogram (57 x 32,2 gram). Dit levert een bruto-opbrengst op van € 6.020,11 (1.8354 x € 3.280). Daarvan worden de gebruikelijke kosten (kweekkosten, afschrijvingskosten, variabele kosten en kosten voor hennepstekken) afgehaald. Deze kosten bedragen in totaal € 502,26. Dit levert een voordeel op van € 5.527,85. Het ligt voor de hand ligt dat de veroordeelde hiervan, voor het bewezen verklaarde ter beschikking stellen van de schuur, een gedeelte heeft ontvangen, maar er zijn geen aanknopingspunten voor de hoogte van het door haar ontvangen bedrag. Wel staat vast dat de veroordeelde is aangeslagen door Liander, voor het netverlies van de illegaal afgetapte stroom, waardoor zij € 2.739,25 heeft moeten betalen. Dit maakt dat de veroordeelde per saldo geen voordeel zal hebben genoten. Het hof zal daarom de vordering afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.M. van Amsterdam en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 juli 2019.
mr. P.C. Römer en mr. A.M. van Amsterdam zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]