ECLI:NL:GHAMS:2019:2460

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
23-003747-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot diefstal in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Bulgarije in 1994, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor poging tot diefstal. De tenlastelegging omvatte meerdere pogingen tot diefstal, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 1 maart 2018, 20 november 2018 en 14 mei 2019. De verdachte werd beschuldigd van het in vereniging plegen van diefstal, waarbij zij en haar medeverdachte op een listige manier te werk gingen door slachtoffers heimelijk te benaderen en hun handelingen af te schermen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drie pogingen tot zakkenrollerij, wat bijdraagt aan een gevoel van onrust onder het winkelend publiek. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar het hof heeft de straf verlaagd tot vier maanden, rekening houdend met de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een poging tot diefstal die niet bewezen kon worden. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003747-17
datum uitspraak: 28 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702656-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2018, 20 november 2018 en 14 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 04 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meerdere goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s), met een of meer van haar mededader(s), althans alleen,
  • (dicht) achter een onbekend gebleven vrouw is aangelopen en/of
  • een hand in de tas van voornoemde vrouw heeft gedaan en/of gehouden en/of
  • winkelbedrijf [winkel 1] is binengegaan en/of
  • aldaar (dicht) achter een onbekend gebleven vrouw is gaan staan en/of
  • een of meerdere kledingstuk(ken) voor de borst en/of hand(en) van verdachte en/of haar mededader(s) heeft gehouden en/of
  • een of meermalen met voornoemde vrouw heeft meebewogen en/of
- voornoemde vrouw heeft ingesloten en/of
- winkelbedrijf [winkel 2] is binnengegaan en/of
  • aldaar (dicht) achter een onbekend gebleven vrouw is gaan staan en/of
  • een of meerdere kledingstuk(ken) voor de borst en/of hand(en) van verdachte en/of haar mededader(s) heeft gehouden en/of
  • een hand heeft uitgestoken naar de tas van voornoemde vrouw en/of
  • de kledingstuk(ken) tegen de tas van voornoemde vrouw heeft aangedrukt en/of
  • (vervolgens) met een of meerdere kledingstuk(ken) achter [benadeelde] is aangelopen en/of
  • die kledingstuk(ken) voor de borst en/of hand(en) van verdachte en/of haar mededader(s) heeft gehouden en/of
  • met een hand in de richting van de tas van voornoemde [benadeelde] heeft bewogen en/of
  • de tas van voornoemde [benadeelde] heeft geopend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

In hoger beroep gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts één poging tot diefstal wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien de overige drie tenlastegelegde pogingen heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat hier onvoldoende bewijs voor is. Voorts dient vrijspraak te volgen van het medeplegen, nu de verdachte alleen heeft gehandeld, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is met de raadsvrouw en anders dan de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van – kort gezegd – de eerste tenlastegelegde poging tot diefstal, nu deze op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld.
De overige in de tenlastelegging bedoelde feiten kunnen naar het oordeel van het hof wel wettig en overtuigend bewezen worden geacht op de wijze als hieronder vermeld.
De verdachte en haar medeverdachte zijn naar aanleiding van een melding gedurende enige tijd in de winkel [winkel 2] in het centrum van Amsterdam door opsporingsambtenaren in burger gevolgd. Meermalen werd een samenspel van handelingen van de verdachte en haar medeverdachte waargenomen. Vergelijkbare handelingen zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitkijken van de camerabeelden van de winkel [winkel 1] . Het gaat daarbij telkens om handelingen van de ene verdachte gericht op het wegnemen van goederen of geld uit tassen van winkelend publiek en handelingen van de andere verdachte tot afscherming van die op wegneming gerichte handelingen. Kortom, gedrag dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kenmerkend is voor bewust en nauw samenwerkende zakkenrollers.
Derhalve is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het ten laste gelegde in vereniging plegen van de overige ten laste gelegde pogingen tot diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 4 oktober 2017 te Amsterdam telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goederen en/of geld, toebehorende aan [benadeelde] en onbekend gebleven personen, met haar mededader
  • winkelbedrijf [winkel 1] is binnengegaan en
  • aldaar dicht achter een onbekend gebleven vrouw is gaan staan en
  • kledingstukken voor de borst en hand van de verdachte en haar mededader heeft gehouden en
  • met voornoemde vrouw heeft meebewogen en
  • voornoemde vrouw heeft ingesloten en
  • winkelbedrijf [winkel 2] is binnengegaan en
  • aldaar achter een onbekend gebleven vrouw is gaan staan en
  • kledingstukken voor de borst heeft gehouden en
  • kledingstukken tegen de tas van voornoemde vrouw heeft aangedrukt en
  • vervolgens met een of meer kledingstukken achter [benadeelde] is aangelopen en
  • die kledingstukken voor de handen van verdachte en haar mededader heeft gehouden en
  • met een hand in de richting van de tas van voornoemde [benadeelde] heeft bewogen en
  • de tas van voornoemde [benadeelde] heeft geopend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de gevangenneming van de verdachte bevolen.
De advocaat-generaal heeft uitgaande van een gelijkluidende bewezenverklaring als in eerste aanleg, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met haar mededader schuldig gemaakt aan drie pogingen tot zakkenrollerij. Zij zijn hierbij op een listige en geraffineerde wijze te werk gegaan, door op heimelijke wijze slachtoffers te benaderen en hun handelingen af te schermen. Zakken- en tassenrollerij en pogingen daartoe veroorzaken overlast aan gedupeerden. Feiten als de onderhavige dragen bij aan een in de maatschappij heersend gevoel van onrust, waarbij winkelend publiek op de hoede moet zijn om te voorkomen dat het wordt bestolen. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat zij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
Hoewel, zoals aangevoerd door de raadsvrouw, de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 april 2019 niet eerder in Nederland is veroordeeld, is naar het oordeel van het hof vanwege de aard en ernst van de feiten slechts een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur passend te achten. De verdachte heeft 121 dagen in voorarrest doorgebracht. In aanmerking genomen dat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter en dan de advocaat-generaal bij zijn vordering voor ogen stond, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met een straf die de duur van het voorarrest niet overstijgt. Hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd maakt niet dat een nog mildere straf of strafsoort wordt opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2019.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]