ECLI:NL:GHAMS:2019:2464

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
23-000247-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal in vereniging met meerdere goederen en medeverdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van winkeldiefstal in vereniging. De tenlastelegging betrof diefstal van diverse goederen uit meerdere winkels, waaronder [bedrijf 1], [bedrijf 7] en [bedrijf 8]. De verdachte en haar medeverdachte zijn op 21 december 2016 in Beverwijk betrapt op het stelen van goederen. Het hof oordeelde dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor haar handelen en dat er voldoende bewijs was voor de diefstal in vereniging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van enkele ten laste gelegde feiten, maar achtte de diefstal bij [bedrijf 1] wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 dagen, waarvan 30 dagen onvoorwaardelijk, en de rest voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000247-18
datum uitspraak: 2 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-810355-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij:
primairop of omstreeks 21 december 2016 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
  • een of meerdere dekbedovertrek(ken) en/of een gordijn en/of een hoeslaken en/of
  • een fles wasmiddel (merk: Frisse reus) en/of een of meerdere bakje(s) (merk: clip fresh) en/of
  • een of meerdere fles(sen) wasverzachter (merk: Lenor) en/of
  • een of meerdere handdoek(en) en/of
  • een of meerdere blouse(s) en/of een jas en/of
  • een of meerdere oorbel(len), en/of een armband en/of een ketting en/of een of meerdere blouse(s) en/of een of meerdere broek(en) en/of een of meerdere jumpsuit(s) en/of een of meerdere shirt(s) en/of
  • een of meerdere jurk(en) en/of een of meerdere rok(ken) en/of
  • een of meerdere handdoek(en) en/of een of meerdere theedoek(en) en/of een laserlight
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
  • [bedrijf 1] (filiaal: [adres 2]) en/of
  • [bedrijf 2] (filiaal: [adres 3]) en/of
  • [bedrijf 3] (filiaal: [adres 4]) en/of
  • [bedrijf 4] (filiaal: [adres 5]) en/of
  • [bedrijf 5] (filiaal: [adres 6]) en/of
  • [bedrijf 6] (filiaal: [adres 7])
  • [bedrijf 7] (filiaal: [adres 8])
  • [bedrijf 8] (filiaal: [adres 9]),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
subsidiairop of omstreeks 21 december 2016 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meerdere dekbedovertrek(ken) en/of een gordijn en/of een hoeslaken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, immers heeft verdachte en/of haar mededader goederen in haar en/of zijn tas gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak

Ten aanzien van de diefstallen in de winkels van [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4], [bedrijf 5] en [bedrijf 6] (telkens het tweede tot en met zesde gedachtestreepje in de tenlastelegging) is het hof van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht, terwijl evenmin is komen vast te staan of zij een rol heeft gespeeld bij de diefstal van die goederen en zo ja, welke. Bij die stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat bij die diefstallen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], in wiens auto de goederen zijn aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder het tweede tot en met zesde gedachtestreepje ten laste gelegde diefstallen bij respectievelijk [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4], [bedrijf 5] en [bedrijf 6] heeft begaan, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van hetgeen haar primair is ten laste gelegd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen, maar slechts voor wat betreft hetgeen onder het eerste gedachtestreepje (ten aanzien van winkelbedrijf [bedrijf 1]) is ten laste gelegd, waarbij slechts sprake is van een poging en niet van een voltooide diefstal.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de diefstal bij [bedrijf 1]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 21 december 2016 met haar medeverdachte [medeverdachte] winkelbedrijf [bedrijf 1] te Beverwijk is binnengegaan, waarna zij allebei een tas hebben gevuld met goederen. Medeverdachte [medeverdachte] is met een tas met goederen de kassa gepasseerd en is vervolgens tegengehouden. De verdachte is toen snel de winkel weer in gerend en heeft diverse goederen uit haar tas terug gelegd.
Het hof is van oordeel dat op het moment dat de verdachte en haar medeverdachte de tassen gevuld hadden met goederen uit winkelbedrijf [bedrijf 1], sprake was van een voltooide diefstal, omdat zij op dat moment als heer en meester hebben beschikt over goederen die aan [bedrijf 1] toebehoorden en deze aan de feitelijke heerschappij van [bedrijf 1] hadden onttrokken. Deze gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als gericht op voltooiing van een diefstal, temeer nu de medeverdachte de kassa passeerde zonder de goederen ter betaling aan te bieden. Het feit dat de verdachte de door haar en de medeverdachte weggenomen goederen, nadat de medeverdachte na het passeren van de kassa werd tegengehouden, heeft teruggelegd in de winkel, maakt dat niet anders.
Voorts is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij de uitvoering van de diefstal, in aanmerking genomen dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de verdachte en medeverdachte met elkaar hoorde praten, dat de vrouw de man met zijn voornaam aansprak en aan hem vroeg wat hij had gepakt. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de medeverdachte bij de dekbedden zijn tas open hield en dat de verdachte er dekbedovertrekken in stopte. De diefstal is dan ook tezamen en in vereniging gepleegd.
Ten aanzien van de diefstallen bij [bedrijf 7] en [bedrijf 8]
Ten aanzien van de overige twee diefstallen ([bedrijf 7] en [bedrijf 8]) overweegt het hof als volgt. In de auto die in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte] en die vlakbij [bedrijf 1] geparkeerd stond, zijn goederen aangetroffen die waren voorzien van prijskaartjes en die in de originele verpakking zaten. De medeverdachte heeft verklaard dat deze goederen gestolen zijn en dat hij met de verdachte naar winkels is geweest. In de auto zijn ook een dameshandtas en een factuur op naam van de verdachte aangetroffen.
Bij de in de auto aangetroffen goederen bevonden zich twee blauwe jurken met bloemen en een aantal rokken, die volgens de aangifte van kledingzaak [bedrijf 7] precies misten uit de winkelvoorraad. Volgens de aangifte van [bedrijf 8] misten zij precies twee sets hand- en theedoeken die eveneens in de auto lagen en daarnaast een, eveneens in de auto aangetroffen, laserlight.
De getuige [getuige 3], werkzaam bij [bedrijf 8], heeft een signalement gegeven van een man en vrouw die zij op 21 december 2016 in de gaten heeft gehouden. Deze personen hadden beiden een grote sporttas bij zich en stonden bij het schap met de hand- en theedoeksets. De vrouw stond even later bij het schap met schoonmaakborstels en laserlight dozen. Zij heeft gezien dat beide personen zonder te betalen de kassa passeerden. De verdachte en de medeverdachte passen in dit signalement.
Een medewerkster van [bedrijf 7] heeft op die dag twee mensen met een vergelijkbaar signalement bij de kleding, te weten bij de blauwe jurken met bloemen, zien staan.
De hiervoor genoemde belastende feiten en omstandigheden kunnen – in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, waarbij ook is betrokken hetgeen getuigen over de samenwerking bij [bedrijf 1] hebben verklaard, zoals hiervoor weergegeven – redengevend worden geacht voor het bewijs van het tezamen en in vereniging plegen van de diefstallen in [bedrijf 7] en [bedrijf 8].
De verdachte heeft voor die feiten en omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven, waar dat naar het oordeel van het hof wel van haar mocht worden verwacht. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, samen met medeverdachte [medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging, van de hieronder genoemde goederen, toebehorende aan respectievelijk [bedrijf 1], [bedrijf 7] en [bedrijf 8].
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve met betrekking tot de hiervoor vermelde diefstallen in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
op 21 december 2016 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
  • dekbedovertrekken en een gordijn en een hoeslaken toebehorende aan [bedrijf 1] (filiaal: [adres 2]) en
  • jurken en rokken toebehorende aan [bedrijf 7] (filiaal: [adres 8]) en
  • handdoeken en theedoeken en een laserlight toebehorende aan [bedrijf 8] (filiaal: [adres 9]).
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen. Ze is samen met een ander op strooptocht gegaan en heeft een aanzienlijk aantal goederen gestolen in drie winkels. Daarmee heeft zij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende winkelbedrijven. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade ook hinder veroorzaakt voor de gedupeerde winkelbedrijven. De verdachte heeft geen inzicht gegeven in haar beweegredenen en heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar handelen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juni 2019 blijkt dat zij verschillende keren eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat haar daarvoor (onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen zijn opgelegd. Dit heeft haar er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. Gelet op het voorgaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur in beginsel passend.
Anderzijds acht het hof minder feiten bewezen dan de politierechter en de advocaat-generaal. Daarin ziet het hof aanleiding een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd niet te boven gaat. Om de ernst van de feiten te benadrukken en de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Nu het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen straf het voorarrest niet te boven gaat ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
80 (tachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2019.
[…]