ECLI:NL:GHAMS:2019:2465

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
23-003321-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van de toenmalige vriendin, meermalen gepleegd, met bewijsconstructie en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van meermalen mishandeling van zijn toenmalige vriendin in de periode van 1 november 2014 tot en met 14 mei 2016. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, maar het hof oordeelde dat deze straf niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten. Het hof achtte de aangifte van het slachtoffer betrouwbaar, ondanks de betwisting door de raadsman. Het hof concludeerde dat de verdachte herhaaldelijk met kracht had geslagen en geschopt, en dat hij het slachtoffer in een wurggreep had vastgepakt. De verdachte werd in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 76 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 1.000,00 aan het slachtoffer voor immateriële schade. Het hof oordeelde dat de mishandelingen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormden, en dat de verdachte zwaar moest worden aangesproken voor zijn gedrag. De vordering van de benadeelde partij tot materiële schadevergoeding werd afgewezen, omdat deze betrekking had op andere feiten waarvoor de verdachte niet terechtstond. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003321-18
datum uitspraak: 2 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-728180-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1967,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 14 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
  • (meermalen) (met kracht) heeft geslagen/gestompt in/tegen/op het lichaam en/of
  • (meermalen) (met kracht) heeft geschopt/getrapt in/tegen op het lichaam en/of
  • (meermalen) (met kracht) bij/om de keel heeft vastgepakt,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren
De raadsman heeft betoogd dat de aangeefster niet conform de waarheid heeft verklaard en dat haar verklaringen onvoldoende door onafhankelijk bewijsmateriaal worden ondersteund. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven, wordt het verweer verworpen, reeds omdat het hof geen aanknopingspunten ziet in het dossier waaruit zou moeten blijken dat de aangeefster heeft gelogen. Het hof is van oordeel dat de aangifte op wezenlijke punten steun vindt in de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit arrest zijn opgenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 1 februari 2015 tot en met 14 mei 2016 te Amsterdam, telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
  • meermalen met kracht heeft geslagen tegen het lichaam en
  • meermalen met kracht bij de keel heeft vastgepakt,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de bijlage bij dit arrest zijn opgenomen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van 3 dagen voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van 3 dagen voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige vriendin gedurende een lange periode herhaaldelijk mishandeld. Het slachtoffer heeft daardoor pijn en letsel opgelopen. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, waarbij het slachtoffer het handelen van de verdachte als bedreigend en intimiderend heeft ervaren. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan en ziet hierin aanleiding af te wijken van de door de advocaat-generaal gevorderde strafmodaliteit. Gelet op de ernst van het feit en de lange duur van de periode waarin de verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt is het hof van oordeel dat een langere gevangenisstraf dan de rechtbank heeft opgelegd, passend is. Het hof zal evenwel volstaan met een, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf van na melden duur, mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, zodat hij als een zogeheten ‘first offender’ wordt aangemerkt.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Ten aanzien van de duur van het voorarrest
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte 42 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, terwijl de rechtbank is uitgegaan van slechts 3 dagen voorarrest, evenals de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt. De verdachte is op 14 mei 2016 aangehouden en op 15 mei 2016 in verzekering gesteld op verdenking van mishandeling. Op 17 mei 2016 is hij op last van de officier van justitie heengezonden. Vervolgens is hij direct aangehouden op verdenking van mensenhandel in de periode van 1 november 2014 tot en met 14 mei 2016. Op 19 mei 2016 is de inbewaringstelling van de verdachte gevorderd op verdenking van drie feiten, die samengevat inhielden:
mensenhandel van aangeefster [slachtoffer] en/of één of meer andere vrouwen in de periode van 1 november 2014 tot en met 14 mei 2016, waarbij onder het zevende gedachtestreepje is opgenomen dat hij [slachtoffer] (meermalen) heeft bedreigd en/of (met kracht) heeft geslagen of geschopt;
gewoonte maken van witwassen;
mishandeling [slachtoffer] in de periode van 1 november 2014 tot en met 14 mei 2016.
De rechter-commissaris heeft bij de motivering van de inbewaringstelling van de verdachte het volgende overwogen:
“[d]e rechter-commissaris neemt in dit stadium alleen ernstige bezwaren aan voor feit 1. (…) Voor feit 3 geldt dat verdachte is heengezonden voor 14 mei en dat de andere verdenking wat de rechter-commissaris betreft zijn opgenomen in feit 1.”
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte is heengezonden voor wat betreft de verdenking van mishandeling die op 14 mei 2016 heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de overige mishandelingen heeft de rechter-commissaris overwogen dat deze zijn verdisconteerd in de (toen nog bestaande) verdenking ten aanzien van feit 1, waarvoor de inbewaringstelling en vervolgens de gevangenhouding is gelast.
Het hof is van oordeel dat de verdachte 44 dagen in voorarrest heeft doorgebracht voor deze zaak, inclusief de verdenking van mishandeling.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 41.400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft €1.400,00 aan materiele schade gevorderd en € 40.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding, nu deze betrekking heeft op mensenhandel, waarvoor de verdachte thans niet terecht staat. De vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft ook voornamelijk betrekking op de verdenking van mensenhandel. In de toelichting heeft de benadeelde partij echter ook beschreven dat de verdachte haar sloeg. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De uit de mishandelingen voortvloeiende schade wordt naar billijkheid begroot op een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro), rekening houdend met het feit dat deze mishandelingen verschillende keren over een langere periode hebben plaatsgevonden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige kan de benadeelde partij thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
76 (zesenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer](bereikbaar via Politie Amsterdam DRR/AIVM Team Mensenhandel) ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] (bereikbaar via Politie Amsterdam DRR/AIVM Team Mensenhandel), ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2019.
Bijlage bij het arrest van 2 juli 2019 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1967,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal met nummer 2015036533-2 van 18 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (p. Z1 02 001 – Z1 02 002).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 14 februari 2015 voerden wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4], een zedencontrole uit op de [adres 1] te Amsterdam. Tijdens het gesprek vertelden de prostituees die in dit raambordeel werkzaam waren het volgende:
“Ongeveer 1,5 week geleden waren wij beide ook op perceel [nummer] aan het werk en stonden wij met een prostituee die wij kennen als [slachtoffer]. Wij zagen aan [slachtoffer] dat ze blauwe en rode striemen in haar nek had. We vroegen aan haar wat er gebeurd was en ze vertelde dat ze ruzie had gehad met haar vriend.”
Op 17 februari 2015 hebben wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], de persoon aangelopen op de [adres 1], welke omschreven was door de prostituees. Deze persoon gaf ons op te zijn: [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 1972 in [geboorteplaats 2]. Ze verklaarde ons in het kort dat ze sinds kort in Nederland is en in de prostitutie werkt. Ze zou gedwongen worden dit werk te doen door een persoon welke is genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedag 1]-1967. Verder verklaarde ze dat hij haar mishandelt.
2.
Een geschrift, zijnde een mutatierapport van 13 maart 2015, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], (p. Z1 02 035).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Aangever: [slachtoffer] (vrouw), geboren op [geboortedag 2] 1972 te [geboorteplaats 2]
[slachtoffer] huilend aan de balie. Wil aangifte doen tegen haar vriend die haar uitbuit.
Ik wil aangifte doen tegen [verdachte], [geboortedag 1]1967 [geboorteplaats 1].
Hij mishandelt mij. Vorige keer dat ik terugkwam van de politie heeft hij mij met mijn hoofd tegen de badkamer muur gegooid en daarna naar het keukenraam gesleept en gedreigd mij naar beneden te gooien. Hij heeft ook een keer een fles whisky opgedronken terwijl ik sliep en wurgde hij mij.
Dit bewijsmiddel 2 is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2015036533 van 20 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (p. Z1 02 008 – Z1 02 023).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juli 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen de man met wie ik samen naar Nederland ben gekomen, namelijk: [verdachte]. Hij behandelde mij slecht bij de mensen thuis. Hij had ruzie met mij gemaakt in hun bijzijn want hij vond dat ik te weinig geld had verdiend en hij begon mij te duwen. Hij wilde mij slaan in bijzijn van die mensen.
V. Wanneer gebeurde dat ongeveer?
A: Na het werk. December. [verdachte] had tegen mij gezegd dat ik iedere ochtend het geld thuis op tafel moest leggen.
V: Wat als je dat niet deed?
A: Dat is onmogelijk, dan zou hij mij volledig in elkaar slaan. Dan zou hij mij vermoorden.
V: Ben je weleens naar het ziekenhuis geweest?
A: Nee, omdat ik de gelegenheid niet had. Maar de buren van de woning hebben gehoord dat ik geschopt en geslagen werd na werk.
V: Waar ben je precies mishandeld in welke woning, waar de buren het hoorde?
A: [adres 2]. Begin maart. Onze verhuurder woonde boven ons. Hij weet alles. Het gebeurde in de nacht. Dus je kon alles horen.
4.
Een proces-verbaal met nummer 2016105208-4 van 14 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (p. Z1 05 005 – Z1 05 006).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Wij, verbalisanten, zijn naar aanleiding melding mishandeling gegaan naar adres [adres 3]. Aldaar had een getuige vanuit zijn woning gezien dat er op straat een vrouw zou worden mishandeld door een man. De getuige is genaamd [getuige 1]. Getuige [getuige 1] zag dat de man zijn arm om de nek van de vrouw had en haar meesleurde over straat. Toen de getuige de man aanriep heeft de man de vrouw losgelaten. De vrouw is toen naar de woning van getuige gerend en daar naar binnen gegaan.
In de woning troffen wij, verbalisanten, de vrouw aan. Het slachtoffer van genoemde mishandeling gaf ons op te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1972. [slachtoffer] voornoemd verklaarde ons vervolgens in gebrekkig Engels als volgt: Ik ben inderdaad zojuist mishandeld. De man die mij heeft geslagen heet [verdachte]. De reden dat hij mij heeft geslagen was omdat ik te weinig geld had verdiend. Dit gebeurt wel vaker.
Hierna zijn wij, verbalisanten, met [slachtoffer] in de auto gestapt en zij wees ons de weg naar het adres van genoemde [verdachte]. Het adres dat [slachtoffer] ons aanwees betrof: [adres 4]. Op ons aanbellen werd er opengedaan door een manspersoon die zich voorstelde als [verdachte]. In de woning vertelden wij verbalisanten aan [verdachte] dat wij hem verdachten van mishandeling en dat hij hiervoor door ons was aangehouden.
5.
Een proces-verbaal met nummer 2016105208-9 van 15 mei 2016, in de wettelijke vorm
opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (p. Z1 03 001 – Z1 03 002).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 mei 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1]:
Gisteren, 14 mei 2016 ergens in de avond, hoorde ik een man buiten op straat in een Oost Europese taal schreeuwen. Ik ben toen gaan kijken en ik zag dat een vrouw vastgegrepen werd. Ik zag dat een man een arm om haar hoofd/nek heen sloeg en haar heel stevig vasthield. Dit ging niet zachtzinnig, ik zag dat de vrouw werd meegetrokken door de man. Ik hoorde de vrouw in de Engelse taal iets roepen in de trant van: “Help me, help me, he wants to kill me.” Ik heb toen vanaf mijn woning geroepen dat de man moest ophouden. Ik zag dat de man mij waarschijnlijk had gehoord en toen losliet en doorliep. Ik zag dat de vrouw naar onze flat toe kwam rennen, ik heb toen de deur via een zoemer geopend.
6.
Een proces-verbaal met nummer 2016105208-1 van 15 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (p. Z1 02 024 – Z1 02 026).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 mei 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik woon samen sinds november 2014 met [verdachte] in Amsterdam. Ik heb meerdere aangiftes en meldingen gedaan tegen [verdachte].
Ondanks mijn aangiftes ging [verdachte] door met de mishandelingen en mij geld afpakken. Als ik een dag niet goed had verdiend sloeg hij mij met zijn vuisten op mijn lichaam en hoofd.
Op 14 mei 2015 (het hof begrijpt: 2016) omstreeks 21:00 uur gingen wij samen naar de supermarkt Albert Heijn. Wij zijn daarna naar buiten gelopen. Hij werd boos en zei dat ik te weinig geld had verdiend. Ik voelde dat hij mij met een van zijn handen pakte bij mijn rechter bovenarm. Ik zag en voelde dat hij mij met een van zijn vuisten meerdere malen op mijn hoofd sloeg. Ik voelde stevige pijn in mijn hoofd. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij vastpakte in een soort wurggreep en mij over de straat trok. Later zag ik dat ik een dikke bult had op mijn hoofd.
Ik, verbalisant, zag een verdikking (bult) aan de rechterkant van het hoofd van aangeefster [slachtoffer].
7.
Een proces-verbaal met nummer 2015164884-1 van 17 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12], (p. Z1 02 027 – Z1 02 034).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 mei 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
V: Is er vanaf juli 2015 fysiek geweld tegen jou gebruikt?
A: Heel vaak. In oktober zijn we ingetrokken bij een gezin in Osdorp. Hij heeft mij daar drie keer mishandeld. Deze mishandelingen deed hij ’s middags als iedereen de deur uit was. Hij sloeg me overal, meestal pakte hij mij bij mijn keel en sloeg hij mijn hoofd tegen de muur.
V. Wanneer was de laatste keer dat jij door [verdachte] bent mishandeld?
A: Dat was 4 of 5 dagen voordat we weggingen uit de vorige woning, Houtmanstraat.
Hij pakte mij bij mijn keel en toen begon ik in het Bulgaars hulp te roepen en te schreeuwen.
Precies met Oud en Nieuw heeft hij mij ook mishandeld.
8.
Een proces-verbaal van 6 oktober 2016, opgemaakt door mr. C.W. Bianchi, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 oktober 2016 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer]:
Ik heb altijd gezegd dat ik geslagen werd oor [verdachte]. Als hij weer nuchter was nadat hij mij had geslagen, dan probeerde hij het weer goed te maken. Ik ben niet iedere keer als ik geslagen was naar de politie gegaan.
9.
Een proces-verbaal met nummer 2015164884 van 10 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 14] (p. Z1 03 015 – Z1 03 019).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 10 juni 2016 verhoorden wij in concept in de Engelse taal, de getuige die zichzelf legitimeerde als [getuige 2]. Wij, verbalisanten, vroegen aan [getuige 2] of zij iets kon vertellen over [slachtoffer] omstreeks februari 2015. Zij verklaarde: “Ik herinner mij dit meisje van de Monnikkenstraat. Ze vertelde over haar man. Ik heb wel gezien dat ze iets in haar nek/hals had. Alleen strepen in haar hals. Ik heb gezien dat het van een hand zou kunnen zijn.”
10.
Een proces-verbaal met nummer 2015164884 van 8 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 15], (p. Z1 03 031 – Z1 03 036).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 8 augustus 2016 verhoorden wij in Amsterdam de getuige [getuige 3]. Wij, verbalisanten, toonden 2 foto’s van [slachtoffer] en [verdachte]. De getuige verklaarde: “Dat zijn de mensen die op dit adres gewoond hebben, ik ken ze onder de namen [slachtoffer] en [verdachte]. Zij hebben vorig jaar een maand bij ons gehuurd. Op 31 december 2015 stond [slachtoffer] plotseling bij ons voor de deur. Ik zag dat zij huilde en zij vroeg mij of zij binnen mocht komen, zij had ruzie met haar man. Het was na twaalf uur, dus 1januari 2016. Ik zag bij [slachtoffer] blauwe plekken op haar gezicht, op haar wang. Ik hoorde dat zij vertelde dat hij haar geslagen had, hij had gedronken. Met ‘hij’ bedoel ik [verdachte].
11.
Een proces-verbaal met nummer 2015164884 van 1 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15] (p. Z1 03 047 – Z1 03 051).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 17-05-2016 is een Samsung gsm onder de verdachte [verdachte] inbeslaggenomen onder goednummer: 5182922. Op 30-05-2016 is bovengenoemde Samsung met behulp van de door de verdachte opgegeven codes door Team Digitale Opsporing uitgelezen. Deze gegevens zijn veiliggesteld en opgeslagen in het computerprogramma XRY. Ik, verbalisant, lees veel chatgesprekken tussen [verdachte] en [slachtoffer] . Deze gesprekken zijn gevoerd tussen 19-02-2016 en 21-04-2016.
Richting
Inkomend
Tekst
Bez da me biesh obache
Vertaling tolk
Maar je gaat me niet slaan
Tijdstip
29-2-2016 15:34:33 UTC (Device)
Richting
Uitgaand
Tekst
Vertaling tolk
Nee, lekker stuk, dat hebben we toch afgesproken, ik ben ook blij, lekker stuk
Tijdstip
29-2-2016 15:51:31 UTC (Device)
Richting
Inkomend
Tekst
Bez da me trepish
Vertaling tolk
Maar je gaat me niet slaan
Tijdstip
29-2-2016 17:55:55 UTC (Device)
Richting
Inkomend
Tekst
Ne da me biesh kata tapan
Vertaling tolk
Je moet me niet meer slaan
Tijdstip
1-3-2016 10:42:02 UTC (Device)
Richting
Uitgaand
Tekst
Vertaling tolk
We hebben toch afgesproken, lekker stuk, we beginnen met een schone lei
Tijdstip
1-3-2016 10:42:53 UTC (Device)
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003321-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 2 juli 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, raadsheer,
mr. A.M. van Tilburg, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J.B. Develing, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.