ECLI:NL:GHAMS:2019:2474

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
R 001226-18 (89 Sv) en 001225-18 (591a Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek tot schadevergoeding en forfaitaire vergoeding in strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 6 augustus 2018 het verzoek van appellant tot schadevergoeding en een forfaitaire vergoeding niet-ontvankelijk verklaarde. Appellant, geboren in 1983, had een verzoekschrift ingediend op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor een schadevergoeding van € 1.260,00 en een forfaitaire vergoeding van € 550,00, vermeerderd met € 280,00 voor rechtsbijstand. Het hof heeft op 5 maart 2019 de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal en de advocaat van appellant zijn gehoord, maar appellant zelf niet aanwezig was.

Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant inmiddels een door hem ondertekend verzoekschrift had overgelegd. Het hof achtte gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een schadevergoeding van € 1.010,00 op basis van artikel 89 Sv, en een vergoeding van € 830,00 op basis van artikel 591a Sv. De rechtbank had eerder niet kunnen vaststellen of de opgelegde geldboetes onherroepelijk waren, waardoor het hof besloot niet tot verrekening over te gaan. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft de verzochte vergoedingen toegewezen, met de opdracht tot onverwijlde betekening van de beschikking aan appellant.

Uitspraak

Beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 001226-18 (89 Sv) en 001225-18 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-810188-14
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2018 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. M. Ketting, adres: [adres].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv tot een bedrag van € 1.260,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00 en in hoger beroep vermeerderd met € 280,00.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 20 augustus 2018 ingesteld namens verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 februari 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

De rechtbank heeft het verzoek op 6 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
Het hoger beroep hiervan is tijdig ingesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Appellant is op 1 mei 2014 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Vervolgens is de voorlopige hechtenis van appellant bevolen op 3 mei 2014. Appellant is op 13 mei 2014 in vrijheid gesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard en daartoe overwogen dat het verzoekschrift niet door verzoeker (mede) is ondertekend en hij – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet bij de behandeling in raadkamer is verschenen teneinde het vormverzuim te dekken.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Bij behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep heeft de advocaat een mede door verzoeker ondertekend verzoekschrift overgelegd, zodat het door de rechtbank geconstateerde verzuim is hersteld.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding van de volgende bedragen ter zake van de door appellant ondergane verzekering en voorlopige hechtenis:
  • 2 dagen politiebureau € 105,- p/d € 210,00
  • 10 dagen huis van bewaring € 80,- p/d € 800,00
  • Totaal € 1.010,00
Verrekening
De advocaat van appellant is in raadkamer gewezen op de mogelijke verrekening met twee openstaande geldboetes van respectievelijk € 142,00 en € 119,00.
De advocaat heeft medegedeeld dat zij daarmee kan instemmen.
Het hof overweegt echter dat op basis van het door het openbaar ministerie ingebrachte ‘Overzicht openstaande zaken’ niet kan worden vastgesteld of de in het overzicht opgenomen strafbeschikkingen, waarbij de hiervoor genoemde geldboetes zijn opgelegd, onherroepelijk zijn geworden. Nu anderszins aanvullende informatie over de status van deze strafbeschikkingen in onderhavige zaak ontbreekt, betekent dit dat niet kan worden vastgesteld of aan de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 90 lid 4 Wetboek van Strafvordering uitvoering kan worden gegeven. Het hof zal daarom niet tot verrekening overgaan.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Het hof acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding (zoals verzocht) van € 830,00.

4.Beslissing

Het hof:
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Verklaart het hoger beroep gegrond.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 89 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van
€ 1.010,00 (duizend tien euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Verklaart het hoger beroep gegrond.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 591a Sv uit ’s Rijks kas aan verzoeker een vergoeding toe van € 830,00 (achthonderddertig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. S. Clement en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 5 maart 2019.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.840,00 op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 5 maart 2019,
mr. M. Iedema, voorzitter.