Op 10 juli 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 26 juli 2018 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1970 te [geboorteplaats], die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne en MDMA. De feiten vonden plaats op 28 oktober 2017 te Heerhugowaard. Het hof heeft vastgesteld dat het bewezen verklaarde opzettelijk handelen in strijd is met het verbod zoals gesteld in artikel 2 onder C van de Opiumwet. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, alsook de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
In de beslissing heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en 15 dagen hechtenis. Bij gebreke van betaling kan de geldboete vervangen worden door hechtenis. De betaling van de geldboete dient in 15 termijnen van € 50,00 te geschieden. Tijdens de zitting hebben zowel de verdachte als de advocaat-generaal afstand gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen.