In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van ongeveer 702 hennepplanten in een pand aan [adres 2] te Amsterdam en het wegnemen van 41.270 kWh elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V. De verdachte had verklaard dat hij zijn autorijschool moest opdoeken en een gedeelte van de ruimte had onderverhuurd aan een onbekende persoon, die hij alleen bij voornaam kende. Hij had de sleutel van de ruimte aan deze persoon gegeven en was na de onderverhuur niet meer in de afgesloten ruimte geweest.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 29 augustus 2018 en 10 juli 2019 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof oordeelde dat het dossier onvoldoende bewijs bood voor de stelling dat de verdachte de hennep had geteeld. De verdachte had ter onderbouwing van zijn verklaring een advertentie overgelegd waarin hij de ruimte te huur aanbood. Het hof concludeerde dat de gedraging van de verdachte, het ter beschikking stellen van de ruimte, mogelijk als gelegenheid verschaffen tot het plegen van het misdrijf kan worden gekwalificeerd, maar dat medeplichtigheid niet ten laste was gelegd.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de hennep had geteeld of de elektriciteit had gestolen.