ECLI:NL:GHAMS:2019:2727

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
23-002504-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming na veroordeling voor fraude met bankpassen

Dit arrest van het gerechtshof Amsterdam is gewezen op 24 juli 2019 in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2018. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en diefstal met valse sleutels. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van € 5.929,33 aan de Staat, gebaseerd op een geschat wederrechtelijk voordeel van € 8.229,83. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 juli 2019 heeft de raadsvrouw van de veroordeelde betoogd dat haar cliënt geen profijt heeft gehad van de criminele activiteiten, en dat, indien er al sprake was van voordeel, dit maximaal € 1.778,80 zou zijn. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de veroordeelde wel degelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, maar dat de schatting van dit voordeel niet eenvoudig kon worden vastgesteld. Het hof heeft zich gebaseerd op verklaringen van medeverdachten en heeft uiteindelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 150,00.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 150,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij mr. Römer niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002504-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 24 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-684926-14 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting
zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 8.229,83. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gematigd tot een bedrag van
€ 5.929,33.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2015 veroordeeld ter zake van onder meer -kort gezegd- deelname aan een criminele organisatie en diefstal in vereniging waarbij
de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd (feit 3).
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 28 juni 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.645,40ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair gesteld dat de veroordeelde geen profijt heeft gehad en subsidiair dat hij maximaal een wederrechtelijk voordeel van € 1.778,80 heeft genoten,
op grond van een verdeling met twee medeverdachten die beiden meer hebben ontvangen dan de veroordeelde.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn schriftelijke conclusie van 27 juni 2019 gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van
€ 2.645,40ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof overweegt als volgt.
Bij onherroepelijk vonnis is de veroordeelde veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich, in steeds wisselend verband, bezig hield met grootschalige fraude met bankpassen. Uit het dossier komt naar voren dat binnen de organisatie één verdachte verschillende rollen kon vervullen. Behalve medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geen van de veroordeelden zich duidelijk uitgelaten over de rolverdeling binnen de organisatie en de wijze waarop naar aanleiding daarvan de wederrechtelijk verkregen geldbedragen werden verdeeld. Het dossier, hoewel uitvoerig met betrekking tot de organisatie, biedt evenmin duidelijkheid over een verdeelsleutel voor de individuele deelnemers aan
de organisatie. Anders dan de rechtbank - en de advocaat-generaal, die de rechtbank volgt - is het hof van oordeel dat bij deze stand van zaken een reële schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet zonder meer kan worden gebaseerd op de verklaring van [medeverdachte 1], noch op de omstandigheid dat is bewezenverklaard dat het feit in vereniging is gepleegd. Het hof zal zich daarom in het voordeel van veroordeelde baseren op de verklaring van medeveroordeelde [medeverdachte 2], te weten dat hij € 50 voor een pintransactie heeft ontvangen (verhoor R.Y.A. [medeverdachte 2] van 12 december 2014, dossierpagina 676), aangezien overigens onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om tot een ander oordeel met betrekking tot het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen komen.
Aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van het hiervoor genoemde feit waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel aan de hiervoor genoemde verklaring van [medeverdachte 2] en het vonnis in de hoofdzaak.
Bewezenverklaard is dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal door middel van een valse sleutel inzake drie pintransacties. Het hof schat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel aldus op een totaalbedrag van € 150,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 150,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
150,00 (honderdvijftig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2019.
Mr. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[......]