ECLI:NL:GHAMS:2019:2730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
23-004220-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Noord-Holland

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 november 2018. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld voor diefstal met een valse sleutel. De rechtbank had de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 321.749,58 aan de Staat. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 juli 2019 heeft de advocaat-generaal de vordering herzien en het hof verzocht om aan te sluiten bij de berekening van de rechtbank. De raadsman van de veroordeelde heeft primair gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat de veroordeelde geen voordeel heeft verkregen, omdat hij het geld dat hij heeft weggenomen heeft vergokt. Het hof heeft deze verweren verworpen en is tot de conclusie gekomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 315.508,63, na in mindering brengen van bepaalde uitgaven en schenkingen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de grondslag vormt voor de ontnemingsmaatregel. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. Greve en mr. Römer, die buiten staat waren om te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004220-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 24 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 november 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870280-15 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 350.676,39. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in een bedrag van
€ 360.249,58.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 april 2018 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - diefstal, waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 13 november 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 321.749,58ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 10 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank. Het hof verenigt zich evenwel met een deel van de overwegingen en de berekening van het vonnis en neemt deze over zoals hieronder vermeld.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn schriftelijke conclusie van 27 juni 2019 gevorderd dat het hof zal aansluiten bij de door de rechtbank gemaakte berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van
€ 321.749,58ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft aan de hand van zijn schriftelijke conclusie van 9 mei 2019 primair gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de veroordeelde geen voordeel heeft verkregen, aangezien hij het geld dat hij heeft weggenomen van de bankrekening van het slachtoffer heeft vergokt en verloren.
Meer subsidiair is aangevoerd, dat nog twee posten op het door de rechtbank berekende wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering moeten worden gebracht:
€ 3.490,95 (het totaal aan uitgaven dat door de veroordeelde ten behoeve van de heer [naam 1] is gedaan);
€ 2.750,00 (het totaal aan schenkingen door de heer [naam 1] aan de veroordeelde en zijn familie).
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de verwerping van de primair en subsidiair gevoerde verweren sluit het hof aan
bij de overwegingen van de rechtbank onder nummer 5.3 van het vonnis (eerste en tweede alinea).
Met betrekking tot de grondslag van de vordering en de berekening van het voordeel sluit
het hof aan bij nummer 5.1, 5.2 en met betrekking tot 5.3 vanaf de laatste twee alinea’s van bladzijde 4 van het vonnis waarin de rechtbank motiveert waarom op het berekende wederrechtelijke voordeel een bedrag van € 38.500,- in mindering moet worden gebracht. De rechtbank komt daarmee op een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 360.249,58 -/- € 38.500,00 = € 321.749,58
Ten aanzien van hetgeen de raadsman
meer subsidiairheeft aangevoerd wordt overwogen dat het hof
het - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - redelijk acht, dat op het wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.378,70 in mindering wordt gebracht voor door de veroordeelde gestelde uitgaven. Het hof merkt daarover op dat de echtgenote van de veroordeelde (verhoor [naam 2] p. 404)
al in een vroeg stadium heeft verklaard dat zij een keer schoenen, een nieuwe wasmachine en gordijnen voor [naam 1] heeft gekocht en van haar eigen rekening had betaald en de veroordeelde dat bedrag vervolgens van de rekening van [naam 1] heeft teruggestort. De raadsman heeft in eerste aanleg een overzicht aan zijn pleitnota gehecht van de betreffende uitgaven. Het hof zal alle verzochte bedragen
in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bedragen van ING rekening 752112015 (p. 407-411)
Datum
Omschrijving
Bedrag
15-12-2011
Wasmachine
€ 750,00
03-12-2012
Kleding
€ 119,00
22-11-2012
Boodschappen
€ 535,35
24-10-2012
Diversen
€ 325,00
25-09-2012
Kleding
€ 150,00
19-09-2012
Boodschappengeld
€ 400,00
24-05-2012
Schoenen e.d.
€ 112,25
23-05-2012
Koffiezetapparaat
€ 85,50
10-04-2012
Diverse aankopen
€ 475,35
16-03-2012
Huishoudartikelen
€ 253,50
06-02-2012
Voorschot boodschappen
€ 145,00
22-03-2013
Betalingen
€ 140,00
€ 3.490,95
Verder brengt het hof - in het licht van de gegeven onderbouwing - in verband met schenkingen aan de veroordeelde en zijn familie € 2.750,00 in mindering (€ 750,00 op 24-10-2011, p. 407 en € 2.000,00 op 23-01-2012 p. 410).
Het hof schat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel aldus op een totaalbedrag
van € 360.249,58 -/- € 38.500,00 = € 321.749,58 -/- € 3.490,95 -/- € 2.750,00 =
€ 315.508,63.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel,
de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 315.508,63.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
315.508,63 (driehonderdvijftienduizend vijfhonderdacht euro en drieënzestig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 315.508,63 (driehonderdvijftienduizend vijfhonderdacht euro en drieënzestig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2019.
Mr. Greve en mr. Römer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.