ECLI:NL:GHAMS:2019:2785

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
23/004090-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de PIJ-maatregel aan een verdachte in hoger beroep met meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, vernieling en belediging van ambtenaren. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor bepaalde vrijspraken en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor de feiten die in hoger beroep aan de orde kwamen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan acht strafbare feiten, waaronder ontuchtige handelingen met een minderjarige en geweldpleging. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat zijn recidive bevestigt. Het hof heeft de PIJ-maatregel opgelegd, omdat het noodzakelijk is om de verdachte de stabiliteit, hulp en begeleiding te bieden die hij nodig heeft om het risico op recidive te verminderen. De beslissing is gebaseerd op psychiatrische rapporten die wijzen op een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis, en de verdachte is geadviseerd om in een gesloten setting behandeld te worden. De straf is vastgesteld op vijf maanden jeugddetentie, met de PIJ-maatregel als aanvullende maatregel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004090-18
datum uitspraak: 25 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2018 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-741132-18 (zaak A) en 13-689222-17 (zaak B) en 13-746050-18 (zaak C), alsmede 15-059676-16 (TUL), 13-684383-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1998,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 5 en 10 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – ten laste gelegd dat:
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
primair
hij op of omstreeks 02 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Zwanenplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meerdere ra(a)m(en), welk geweld bestond uit het éénmaal of meermalen (met kracht) met (een) ste(e)n(en), althans (een) hard(e) voorwerp(en), tegen/aan/in dat/die ra(a)m(en) te gooien en/of (in) te slaan;
2.
subsidiair
hij op of omstreeks 02 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) ra(a)m(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met (een) ste(e)n(en), althans met (een) hard(e) voorwerp(en), voornoemd(e) ra(a)m(en) in te gooien en/of stuk te slaan;
3.
hij op of omstreeks 19 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans één of meer, tas(sen) (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4.
hij op of omstreeks 19 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], beiden hoofdagent(en) van de Politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, heeft beledigd, door aan hem/hun de woorden toe te voegen: "Jullie zijn kankerleijers. Allemaal. Echt allemaal kankerleijers. Ik onthoud jullie koppen wel. Jullie gaan zien. Kankerleijers" en/of (vervolgens) richting hem/hun te spugen, althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
6.
hij op of omstreeks 01 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk diverse (glazen) flessen (fris)drank en/of (glazen) flessen sap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door voornoemde flessen (met kracht) uit de schappen op de grond te gooien;
7.
hij op of omstreeks 14 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans één of meer beker(s) frisdrank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
8.
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door éénmaal of meermalen (met kracht) tegen de borst van voornoemde [slachtoffer 3] te slaan en/of te stoten en/of te duwen en/of te porren, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn en/of letsel heeft bekomen;
9.
hij op of omstreeks 31 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6] en/of [verbalisant 7] en/of [verbalisant 8], allen surveillant en/of brigadier en/of inspecteur en/of agent van de Politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Bitch, fuck blauw" en/of "het zijn allemaal kankerhomo's", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak B
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, met [slachtoffer 4], geboren op [geboortedag 2] 2001, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, zijn verdachtes penis in de mond van voornoemde [slachtoffer 4] geduwd en/of gebracht;
Zaak C
hij op of omstreeks 11 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer cadeaukaarten en/of een geldbedrag van (in totaal) 2550 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring gedeeltelijk tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Zaak A, feit 1 en feit 2 primair:
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Zaak A, feit 8:
De raadsman heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat er vrijspraak dient te volgen voor dit feit.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte aangever [slachtoffer 3] opzettelijk heeft mishandeld. Derhalve is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder feit 8 ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 subsidiair, 3, 4, 6, 7 en 9, in zaak B en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
2. subsidiair
hij op 2 april 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk ramen, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield door met stenen, voornoemde ramen in te gooien;
3.
hij op 19 juni 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee tassen met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 2];
4.
hij op 19 juni 2018 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van de Politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, heeft beledigd, door aan hen de woorden toe te voegen: "Jullie zijn kankerleijers. Allemaal. Echt allemaal kankerleijers. Kankerleijers" en vervolgens richting hen te spugen;
6.
hij op 01 januari 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk diverse flessen frisdrank en glazen flessen sap toebehorende aan de [bedrijf 1], heeft vernield door voornoemde flessen met kracht uit de schappen op de grond te gooien;
7.
hij op 14 januari 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee bekers frisdrank toebehorende aan [bedrijf 2];
9.
hij op 31 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 6] en [verbalisant 7] en [verbalisant 8], allen surveillant of brigadier of inspecteur of agent van de Politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "Bitch, fuck blauw" en "het zijn allemaal kankerhomo's";
Zaak B
hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 te Amsterdam, met [slachtoffer 4], geboren op 4 november 2001, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij zijn penis in de mond van voornoemde [slachtoffer 4] gebracht;
Zaak C
hij op 11 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen cadeaukaarten toebehorende aan [bedrijf 1].
Hetgeen in de zaak A onder 2 subsidiair, 3, 4, 6, 7 en 9, in zaak B en in zaak C meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 2 subsidiair, 3, 4, 6, 7 en 9, in zaak B en in zaak C bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 2 subsidiair en onder 6 bewezen verklaarde levert op:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak A onder 4 en onder 9 bewezen verklaarde levert op:
telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het in de zaak A onder 7 en in zaak C bewezen verklaarde levert op:
telkens: Diefstal.
Het in de zaak B bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 2 subsidiair, 3, 4, 6, 7 en 9, in zaak B en in zaak C bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van vijf maanden en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Als subsidiair standpunt, voor het geval het hof zou oordelen dat volwassenstrafrecht moet worden toegepast, heeft de advocaat-generaal de oplegging van de TBS-maatregel gevorderd.
De raadsman heeft verzocht in hoger beroep het volwassenstrafrecht toe te passen en aan de verdachte een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel op te leggen met diverse bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht, het meewerken aan behandeling en cannabiscontroles en het volgen van vaardigheidstrainingen. Hij heeft daarbij verzocht ten aanzien van zaak B rekening te houden met de omstandigheden waaronder dat is begaan en de leeftijd van de verdachte ten tijde van het delict.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten. Deze feiten bestaan onder andere uit twee vernielingen, drie diefstallen en twee beledigingen. Dit zijn vervelende, overlastgevende en intimiderende feiten. Een aantal van deze feiten heeft de verdachte gefilmd om volgers te trekken voor zijn YouTube-account, met als doel dat hem dit uiteindelijk geld zou gaan opleveren. De verdachte heeft zich niet bekommerd om de negatieve gevolgen die zijn handelen voor anderen heeft gehad en heeft geen enkel respect getoond voor de persoonlijke eigendommen van anderen. Tevens heeft de verdachte ontucht gepleegd met een meisje van 14 jaar, door zich in de aanwezigheid van anderen door haar te laten pijpen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lang psychische klachten van kunnen ondervinden. Bij dit feit heeft de verdachte geen blijk gegeven rekening te houden met de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en heeft hij zijn eigen lustgevoelens voorop gesteld. Het hof rekent het bovenstaande de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 juni 2019 is hij eerder wegens vernieling en vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft verder bij de strafbepaling rekening gehouden met het ad informandum gevoegde strafbare feit, zijnde het rijden zonder geldig rijbewijs op 8 mei 2018 hetgeen de verdachte heeft bekend.
Toepassing jeugdstrafrecht
Het hof heeft acht geslagen op de rapporten die over de verdachte zijn opgesteld en in het bijzonder op het psychiatrisch onderzoek pro Justitia van 11 oktober 2018, opgesteld door psychiater [naam 1], het psychologisch onderzoek pro Justitia van 11 oktober 2018, opgesteld door GZ-psycholoog [naam 2] en het Klinisch Multidisciplinair onderzoek pro Justitia van 6 mei 2019 opgesteld door GZ-psycholoog [naam 3] en psychiater [naam 4].
Uit de bovenstaande rapporten blijkt – kort samengevat – dat de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een narcistische persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde psychotrauma- of stress gerelateerde stoornis heeft en zwakbegaafd is. Het is hoogst aannemelijk dat deze stoornissen ten tijde van het plegen van alle ten laste gelegde feiten aanwezig waren.
In de pro justitia rapportage van 11 oktober 2018 hebben de psychiater en psycholoog geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. [naam 2] ziet aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen gelet op de beperkte handelingsvaardigheden en de mogelijkheden die er nog in het pedagogisch opzicht worden gezien. [naam 1] komt tot dezelfde conclusie redenerend vanuit de meest gewenste setting voor de verdachte. Beide deskundigen adviseren de PIJ-maatregel aan de verdachte op te leggen omdat een langdurig en intramuraal verblijf binnen een gesloten therapeutische setting nodig wordt geacht om een gedragsverandering bij de verdachte te bewerkstelligen.
In de rapportage van 6 mei 2019 wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. De deskundigen [naam 3] en [naam 4] komen tot dit advies omdat er volgens hen sprake is van twee volledig uitgerijpte en geconsolideerde persoonlijkheidsstoornissen, waarbij de zelfbepalende houding en sterk narcistische pantsering van de verdachte een pedagogische insteek onmogelijk maken. Zij adviseren dat de verdachte gebaat is bij een langdurend, intensief traject vanuit een beveiligde omgeving zodat hij niet kan vervallen in recidive. De onderzoekers adviseren gelet op de problematiek van de verdachte de ISD-maatregel aan hem op te leggen.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten achttien jaar oud, zodat in beginsel het reguliere (meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht
is het mogelijk om op grond van de persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. In onderhavige zaak is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van jeugdstrafrecht. Met de advocaat-generaal en in overeenstemming met de rapporten van 11 oktober 2018, is het hof van oordeel dat bij de verdachte nog ruimte bestaat voor pedagogische gedragsbeïnvloeding en ontwikkeling. De conclusie uit die rapporten neemt het hof over en maakt deze tot de zijne. Het in dit opzicht andersluidende oordeel in de rapportage van 6 mei 2019 acht het hof niet voldoende gemotiveerd om te kunnen overtuigen. Daarbij heeft het hof ook in aanmerking genomen dat er aanwijzingen bestaan dat de verdachte in de afgelopen periode gedragsverbeteringen heeft weten te bewerkstelligen. Daarin ziet het hof bevestigd dat de verdachte met de juiste pedagogische begeleiding nog een (aanmerkelijke) positieve ontwikkeling kan doormaken.
Omdat het hof toepassing geeft aan het jeugdstrafrecht, behoeft het subsidiaire standpunt van de advocaat-generaal geen bespreking.
Straf
Gelet op de recidive van de verdachte en de ernst van de bewezen verklaarde feiten ziet het hof geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijf maanden met aftrek van het voorarrest.
Maatregel
Het hof komt met inachtneming van de conclusies en de adviezen van de deskundigen [naam 2] en [naam 1] in de omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte rapportages tot het oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen van de PIJ-maatregel noodzakelijk is, gelet op de gebleken problematiek in de persoon van de verdachte, de noodzaak om de verdachte gedwongen te behandelen in een residentieel kader alsmede het gevaar voor herhaling. Het hof is van oordeel dat bovengenoemde maatregel noodzakelijk is teneinde de verdachte ook in de verdere toekomst die stabiliteit, hulp en begeleiding te kunnen bieden die hij nodig heeft en het risico op recidive te verminderen. Een besloten behandeling is naar het oordeel van het hof op dit moment geïndiceerd. Van daaruit kan vanuit een dwingend kader worden gewerkt aan meer vrijheden voor de verdachte. Aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht cumulatief gestelde voorwaarden is voldaan, aangezien onder zaak A feiten 3 en 7, zaak B en zaak C bewezen verklaarde misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen of personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Ten overvloede merkt het hof op dat de verdachte zich, zoals hiervoor bedoeld, in de afgelopen maanden positief heeft ontwikkeld. Zo is de verdachte gedurende zijn detentie gestopt met het gebruik van cannabis, heeft hij zich verdiept in zijn problematiek, heeft hij in hoger beroep het feit onder zaak B feit bekend omdat hij schoon schip wil maken en heeft hij spijt betuigd richting het slachtoffer. Gelet op deze positieve ontwikkeling van de verdachte koestert het hof nu de verwachting dat, indien hij deze positieve ontwikkeling voortzet, de PIJ maatregel de termijn van twee jaar niet zal behoeven te overstijgen, nu de verdachte binnen Teylingereind inmiddels geborgd is waardoor binnen deze periode al vlot gewerkt zou kunnen worden met vrijheden en het belasten van de verdachte met de bijbehorende verantwoordelijkheden.
Het alternatief dat door de raadsman is aangedragen, namelijk een langere gevangenisstraf met een deel voorwaardelijk, acht het hof gelet op de persoon van de verdachte in dit stadium geen reëel alternatief. Eerder ambulant toezicht en behandelingen hebben geen resultaat opgeleverd. Daarbij is het hof van oordeel dat de werkwijze van de volwassenreclassering, gelet op de persoonlijkheid van de verdachte, op dit moment te vrijblijvend en daardoor niet passend is. In feite zou die strafmodaliteit betekenen dat de verdachte te veel zelf moet doen en min of meer aan zijn lot wordt overgelaten en dat de samenleving daardoor onvoldoende wordt beschermd.
Alles afwegende acht het hof het onvoorwaardelijk opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen passend en geboden. Het hof overweegt (in verband met artikel 77t, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht) dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Het hof acht, anders dan psycholoog [naam 2], wenselijk dat de maatregel ten uitvoer zal worden gelegd in Teylingereind. De verdachte verblijft daar al sinds zijn voorarrest, hij heeft binnen Teylingereind zich positief ontwikkeld en hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven daar te willen blijven.
Het hof acht, alles afwegende, onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijf maanden en de toepassing van de PIJ-maatregel passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.574,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.574,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 600,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De vordering voor het overige, € 974,00, houdt verband met schade betreffende de fiets, die zou zijn veroorzaak door het in zaak A onder 1 tenlastegelegde, van welk feit de verdachte is vrijgesproken. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 245, 266, 267, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2015 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 39 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het openbaar ministerie heeft tevens gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht termen aanwezig de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu het hof de tenuitvoerlegging van die straffen, mede gelet op de aan verdachte op te leggen PIJ-maatregel, thans niet opportuun acht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-741132-18 (zaak A) onder 5 en 10 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-741132-18 (zaak A) onder 1, 2 primair en 8 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-741132-18 (zaak A) onder 2 subsidiair, 3, 4, 6, 7 en 9 en in de zaak met parketnummer 13-689222-17 (zaak B) en in de zaak met parketnummer 13-746050-18 (zaak C) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-741132-18 (zaak A) onder 2 subsidiair, 3, 4, 6, 7 en 9 en in de zaak met parketnummer 13-689222-17 (zaak B) en in de zaak met parketnummer 13-746050-18 (zaak C) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Adviseert dat deze maatregel ten uitvoer zal worden gelegd in de justitiële jeugdinrichting Teylingereind te Sassenheim.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-741132-18 (zaak A) onder 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-741132-18 (zaak A) onder 2 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 april 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 6 september 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2015, parketnummer 13-684383-15, voorwaardelijk opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 39 dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 15 mei 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2016, parketnummer 15-059676-16, voorwaardelijk opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. A.M. Kengen en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2019.
mrs. A.M. Kengen en R. Kuiper zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
[…]