In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1959, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 27 mei 2018 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft haar vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. De verdachte is strafbaar bevonden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, maar het hof heeft de straf verlaagd tot één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een taakstraf van honderdtwintig uren opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de financiële problemen van de verdachte en haar gezondheidsklachten, maar ook met de ernst van het feit en de keuze van de verdachte om cocaïne te smokkelen. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.