ECLI:NL:GHAMS:2019:2801

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
23-002179-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne door verdachte te Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1959, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 27 mei 2018 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft haar vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. De verdachte is strafbaar bevonden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, maar het hof heeft de straf verlaagd tot één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een taakstraf van honderdtwintig uren opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de financiële problemen van de verdachte en haar gezondheidsklachten, maar ook met de ernst van het feit en de keuze van de verdachte om cocaïne te smokkelen. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002179-18
datum uitspraak: 6 juni 2019
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-103310-18 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
adres: Willem [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 27 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 27 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte tot dezelfde straf zal worden veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 275 gram cocaïne. Een zodanige hoeveelheid cocaïne is bedoeld voor verkoop aan en verspreiding onder handelaren in deze harddrug. Deze handel en de bekostiging van het gebruik van cocaïne gaan veelal gepaard met verschillende (andere) vormen van criminaliteit. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf is daarom gerechtvaardigd.
Het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 mei 2019 vermeldt geen eerdere veroordelingen van de verdachte.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is na één maand geschorst. De raadsman heeft verzocht een
zodanige straf te bepalen dat zij niet opnieuw gedetineerd raakt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte enorm in de financiële problemen is gekomen als gevolg van schulden van haar overleden echtgenoot, van wie zij op het moment van overlijden feitelijk maar nog niet juridisch gescheiden leefde. Zij verkeert daardoor nu al tien jaar in staat van faillissement. De verdachte is bovendien als gevolg van klachten door sikkelcelziekte niet in staat haar beroep uit te oefenen waardoor zij een bijstandsuitkering ontvangt. Als zij nu twee maanden in de gevangenis zou moeten doorbrengen, wordt door deze omstandigheden het behoud van haar huurwoning in gevaar gebracht.
Gelet op de uitzonderlijk slechte financiële situatie waarin de verdachte door toedoen van haar overleden
(ex-)echtgenoot terecht is gekomen in combinatie met haar ernstige gezondheidsklachten, zal het hof de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepalen op één maand, met aftrek van voorarrest. Gelet echter op de bewuste keuze die de verdachte heeft gemaakt te proberen haar financiële problemen op te lossen door smokkel van cocaïne, zal het hof de verdachte daarnaast een taakstraf opleggen voor de duur van honderdtwintig uren. Het hof acht geen termen aanwezig de verdachte daarnaast een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M.M. van der Nat en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juni 2019.
Mr. Van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

[…]

[…]

[…]