ECLI:NL:GHAMS:2019:3012

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-002865-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bedrijfsinbraak met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2018. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een bedrijfsinbraak in een restaurant op 11 februari 2017, waarbij geld werd gestolen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 maart 2019 heeft de verdachte zijn rol bij de inbraak bekend en aangegeven dat hij geen strafbare feiten meer wil plegen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 28 dagen geëist, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft besloten om de verdachte een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een taakstraf, om hem de kans te geven zijn positieve ontwikkeling voort te zetten. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels een baan heeft en een groot deel van zijn schulden heeft afbetaald. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002865-18
datum uitspraak: 22 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-689227-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat de door de rechtbank gebezigde bewijsoverweging (par. 3.1 t/m 3.3) komt te vervallen en dat aan de gebezigde bewijsmiddelen een bewijsmiddel wordt toegevoegd.

Bewijsmiddelen

Aan de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen wordt toegevoegd:
9. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 8 maart 2019. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben te zien op de camerabeelden van de inbraak bij restaurant [restaurant] op 11 februari 2017. Ik heb die inbraak samen met de medeverdachte gepleegd. Daarbij hebben wij een paar euro buit gemaakt.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van voorarrest, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht op grond van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht een lagere taakstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal gevorderd. Tevens heeft zij meegedeeld dat de verdachte wel kan leven met de gevorderde gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak in een restaurant en heeft daarbij geld weggenomen. Bedrijfsinbraken brengen naast financiële schade ook veel overlast voor de gedupeerden mee. Bovendien veroorzaakt een dergelijk feit in de samenleving gevoelens van onrust.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2019 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In beginsel is dan ook de straf die door de rechtbank is opgelegd, een passende reactie. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, anders dan bij de rechtbank, (evenwel) zijn rol bij het ten laste gelegde feit bekend en heeft hij verklaard geen strafbare feiten meer te (willen) plegen. Deze bewering vindt in zoverre weerklank in het genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie, dat daaruit volgt dat de verdachte na het onderhavige feit geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Bovendien heeft de verdachte een baan en heeft hij naar eigen zeggen een groot gedeelte van zijn schulden afbetaald, waardoor het hof het aannemelijk acht dat de verdachte zijn leven op orde heeft. Om de verdachte in de gelegenheid te stellen deze positieve ontwikkeling voort te zetten, zal het hof volstaan met het opleggen van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een taakstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
27 (zevenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het bovenstaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2019.