In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2018. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een bedrijfsinbraak in een restaurant op 11 februari 2017, waarbij geld werd gestolen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 maart 2019 heeft de verdachte zijn rol bij de inbraak bekend en aangegeven dat hij geen strafbare feiten meer wil plegen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 28 dagen geëist, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft besloten om de verdachte een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een taakstraf, om hem de kans te geven zijn positieve ontwikkeling voort te zetten. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels een baan heeft en een groot deel van zijn schulden heeft afbetaald. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.