ECLI:NL:GHAMS:2019:3021

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-001966-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 31 mei 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972, was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol op een snorfiets. Het hof heeft het vonnis van de politierechter gedeeltelijk bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. De verdachte had op 14 november 2017 een melding gekregen van een dronken scooterrijder en werd door politieambtenaren aangetroffen naast zijn scooter. Hij had verklaard dat hij had gereden, maar ontkende de bestuurder te zijn geweest. Het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen en politieambtenaren betrouwbaar waren en dat de verdachte de bestuurder was. De verdachte werd eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat meegewogen werd in de strafoplegging. Het hof legde een geldboete op van €800 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001966-18
datum uitspraak: 18 juni 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 96-228930-17 en 96-216799-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
- de op pagina´s 8 en 9 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 mei 2018 opgenomen overweging ten aanzien van het verweer vervangt door de navolgende bewijsoverweging;
- de gebezigde bewijsmiddelen op na te melden wijze aanpast;
- de gronden voor de strafoplegging vervangt door de navolgende.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij niet de bestuurder van de snorfiets is geweest. Daartoe heeft hij aangevoerd dat getuige [getuige 1] wisselend over het signalement van de bestuurder heeft verklaard, zodat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. De verdachte heeft steeds ontkend de bestuurder te zijn geweest en getuige [getuige 2] heeft verklaard dat niet de verdachte, maar hij degene was die de snorfiets heeft bestuurd, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft gemotiveerd gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Op 14 november 2017 omstreeks 22:40 uur kregen politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding dat ter hoogte van de Sloterkade een man op een bromfiets reed die erg dronken zou zijn. Rond 22.45 uur kwamen de verbalisanten ter plaatse. Aldaar sprak getuige [getuige 1] verbalisant [verbalisant 1] aan. Zij verklaarde dat zij de politie had gebeld vanwege een dronken scooterrijder en dat zij had gezien dat de bestuurder van de scooter al slingerend door de straat reed. Voor de auto van de meldster zagen de politieambtenaren een scooter staan. Naast deze scooter zat de verdachte. De getuige heeft de verdachte aangewezen als de bestuurder van de scooter.
Politieambtenaar [verbalisant 2] heeft de verdachte aangesproken en hoorde hem zeggen: "Ik heb gereden op mijn scooter, maar ja dat maakt toch niets meer uit want ik ben al de lul. Het maakt mij allemaal niets meer uit." [verbalisant 2] voelde dat de uitlaat van de scooter nog warm was. [verdachte] haalde, daarnaar gevraagd, de scootersleutel uit zijn zak.
Het hof ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de bevindingen van politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1], nu deze hun bevestiging in elkaar vinden. Eventuele inconsistenties in de verklaringen van [getuige 1] over het signalement van de bestuurder acht het hof irrelevant voor haar betrouwbaarheid, nu zij de verdachte ter plekke heeft aangewezen als de man die zij zag rijden op de scooter.
Het door de verdediging geschetste scenario dat niet de verdachte, maar getuige [getuige 2] heeft gereden, schuift het hof als onaannemelijk terzijde nu dit met het voorgaande onverenigbaar is. Bovendien heeft [getuige 2] verklaard dat hij rond 20.00 uur heeft gereden en dat hij zeker weet dat dit niet rond 22.45 uur is geweest.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij niet de bestuurder van de scooter is geweest, ongeloofwaardig en acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de persoon is die op 14 november 2017 het voertuig onder invloed van alcohol heeft bestuurd. De verweren worden verworpen.

Aanpassing bewijsmiddelen

Het hof vervangt de inhoud van
bewijsmiddel 3, het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 15 november 2017, door onderstaande inhoud:
Op 15 november 2017 (het hof begrijpt: 14 november 2017) omstreeks 22:40 uur kregen wij de melding van de meldkamer om te gaan naar de Sloterkade ter hoogte van [adres 2]. Aldaar zou de melder een man hebben zien rijden op een bromfiets. Deze man zou volgens de melder erg dronken zijn. Hierop zijn wij onmiddellijk ter plaatsen gegaan. Wij kwamen op 22:45 uur ter plaatse.
Wij zagen een auto staan. Wij zagen een vrouw uit de auto stappen. Deze vrouw sprak mij, verbalisant [verbalisant 1], aan. Zij verklaarde mij dat ze de politie had gebeld voor een dronken scooterrijder. Zij had gezien dat de bestuurder van de scooter al slingerend door de straat heen reed.
Voor de auto van de meldster zagen wij een scooter staan. Naast deze scooter zat een man op een paaltje. Deze man bleek later te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedag]-1972 te [geboorteplaats]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], ben vervolgens met [verdachte] in gesprek gegaan. Ik heb eerst de cautie medegedeeld aan [verdachte]. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Ik heb gereden op mijn scooter, maar ja dat maakt toch niets meer uit want ik ben al de lul. Het maakt mij allemaal niets meer uit." Of in woorden van gelijke strekking. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde aan de uitlaat van de scooter waar [verdachte] bij stond. Deze was nog warm. Ik vroeg aan [verdachte] of hij de sleutel had van de scooter. Ik zag dat hij de scootersleutel uit zijn broekzak haalde. [verdachte] was zeer dronken en sprak met een dubbele tong.
Het hof voegt onderstaand bewijsmiddelen toe aan de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2017241083-4 van 15 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van [getuige 1], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 14 november 2017 te 22:45 uur reed ik in mijn auto op de Sloterkade te Amsterdam. Er kwam een bromfietser mij tegemoet vanaf de Hoofddorpweg. Ik zag dat deze erg aan het slingeren was. Ik ben toen voor hem gestopt. Dit was ongeveer 30 meter van mij af. Opeens stond de scooterrijder voor mijn auto stil. Ik dacht, deze man is echt heel dronken! Ik heb toen 112 gebeld en de politie gebeld. Ik zag dat de man zijn scooter wilde parkeren. Ik zag toen dat hij viel met zijn scooter. Ik heb de man de hele tijd in het zicht gehouden totdat de politie kwam. De man waar jullie nu bij staan is de man die ik zag rijden op de scooter.
5. De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 31 mei 2018. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Er was geen bijrijder, dat weet ik zeker. Ik zag hem (het hof begrijpt: de bestuurder) al van een afstand aan komen rijden. Op tweehonderd meter afstand stopte ik uit voorzorg. In die afstand heb ik niemand zien afstappen. Ik heb de scooter heel de tijd in de gaten gehouden. De politierechter houdt mij voor dat verdachte heeft verklaard dat iemand anders heeft gereden en dat hij achterop zat. Dat heb ik niet gezien, in ieder geval niet in de tweehonderd meter waarin ik hem heb zien rijden. Ik heb niemand zien weglopen.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen. Ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft hij gewezen op de “recidiveregeling”, die volgens hem inhoudt dat het rijbewijs van de verdachte bij een veroordeling van rechtswege ongeldig wordt. Omdat de verdachte opnieuw zijn rijbewijs moet halen, voegt een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid niets toe.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden op een bromfiets (snorscooter) na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte in zijn adem meer dan vier keer hoger was dan de maximaal toegestane hoeveelheid. Door zo te handelen en met zijn rijgedrag heeft de verdachte de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 mei 2019 is hij eerder voor het rijden onder invloed onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt als straffencombinatie voor recidiverende bestuurders van een brom- of snorfiets met het bij de verdachte geconstateerde promillage, als uitgangspunt een geldboete ter hoogte van € 500,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden genoemd.
Gezien het feit dat de verdachte in het verleden herhaaldelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk misdrijf, ook tot een taakstraf en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, zou een gevangenisstraf van de door de politierechter opgelegde duur in beginsel alleszins in de rede liggen. Uit hetgeen over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht blijkt echter dat hij door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onevenredig hard zou worden getroffen in verband met de bedrijfsvoering van zijn eigen bedrijf. Voorts is het taakstrafverbod als bedoeld in art. 22b Sr. van toepassing. Het hof zal daarom overgaan tot oplegging van een geldboete, zij het – gelet op voornoemde ernstige recidive en op het feit dat het hof een iets kortere rij-ontzegging zal opleggen dan voornoemd oriëntatiepunt – een hogere dan als uitgangspunt genoemd in de oriëntatiepunten.
Daarnaast zal een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd voor de duur van acht maanden, welke straf de verdachte feitelijk reeds heeft ondergaan door de aftrek van de tijd die het rijbewijs reeds ingevorderd/ ingehouden is geweest en die passend en geboden wordt geacht vanwege het belang van de verkeersveiligheid.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van 800 euro en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat in hetgeen de raadsman naar voren is gebracht geen aanleiding wordt gevonden om (nog) lagere straffen dan de hieronder bedoelde op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2016 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen en heeft erop gewezen dat bij toewijzing, mede gelet op het bestuursrechtelijke traject om het rijbewijs terug te krijgen, de verdachte ruim anderhalf jaar niet mag rijden.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor het geloofwaardig functioneren van het wettelijke systeem van algemene en bijzondere voorwaarden is het van essentieel belang dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding hiervan af te wijken. Het hof zal daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 800,00 (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2016, parketnummer 96-216799-15, te weten van: een ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. M.L.M. van der [verbalisant 1], in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juni 2019.