ECLI:NL:GHAMS:2019:3390

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
23-002146-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld tegen trambestuurder in openbaar vervoer met strafverzwarende omstandigheden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Jamaica, werd beschuldigd van mishandeling van een trambestuurder op 25 juni 2017 te Amsterdam. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het geweld, dat gericht was tegen een persoon die een publieke taak vervulde. De verdachte had de trambestuurder geslagen na een discussie over het niet inchecken. Het hof oordeelde dat de verklaring van de getuige, de conducteur van de tram, betrouwbaar was en dat deze bijdroeg aan het bewijs van de mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €750,00, waarvan €250,00 voorwaardelijk, en 15 dagen hechtenis, waarvan 5 dagen voorwaardelijk. De verdachte heeft een beperkte financiële draagkracht, wat het hof in zijn beslissing heeft meegenomen. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €100,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezen verklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002146-18
datum uitspraak: 18 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-122331-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Jamaica) op [geboortedag] 1990,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] een of meermalen in het gezicht, althans op het hoofd te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep een wijziging tenlastelegging is toegestaan.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat weliswaar sprake is van wettig bewijs, maar dat de overtuiging ontbreekt gezien de omstandigheid dat de getuige [getuige 1] bij de politie anders heeft verklaard dan bij de raadsheer-commissaris en zij met de aangever heeft gesproken over het gebeuren. De verklaring van [getuige 1] is daarom niet betrouwbaar.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman acht het hof de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar en kan deze bijdragen aan het bewijs. Deze getuige, de conducteur van de tram die door de aangever werd bestuurd, heeft zowel bij de politie als ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat ze zag dat de verdachte de aangever een klap in het gezicht gaf. Haar verklaring over de loop van de gebeurtenissen stemt overeen met hetgeen de aangever daarover heeft verklaard.
De verdachte en diens vriend, de getuige [getuige 2], hebben een andere feitelijke gang van zaken geschetst, die haaks daarop staat. De verklaringen van de verdachte en diens vriend lopen daarnaast op cruciale onderdelen uiteen.
Dit leidt het hof tot de slotsom dat op grond van de verklaringen van de aangever, de getuige [getuige 1] en het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen hierna zal worden vermeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juni 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 750 euro subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan 250 euro subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot diezelfde straf.
De verdediging heeft verzocht (voor het geval het hof niet tot vrijspraak komt) de op te leggen boete te matigen of geheel in voorwaardelijke vorm op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een tram de bestuurder mishandeld naar aanleiding van een discussie nadat de verdachte niet had ingecheckt. De trambestuurder heeft de verdachte hierop aangesproken en in reactie daarop heeft de verdachte de bestuurder in het gezicht geslagen, waardoor hij pijn heeft ondervonden. De verdachte heeft in het openbaar vervoer jegens iemand die gewoon zijn werk deed op gewelddadige wijze uiting gegeven aan zijn ongenoegen en emoties, hetgeen laakbaar is.
Het hof heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd ter zake van mishandeling, waarbij het geweld heeft bestaan uit een droge klap of schop met pijn tot gevolg. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete van € 500,00 genoemd. Dat het slachtoffer een persoon was die een publieke taak uitoefende, weegt het hof in nadeel van de verdachte mee en het komt tot een straf van € 750,00. Die straf is in een zaak als de onderhavige in beginsel zonder meer passend.
De verdachte heeft flinke schulden, daarom zal het hof een deel van de straf, € 250,00, in voorwaardelijke vorm opleggen. Dit voorwaardelijke gedeelte dient tevens als stok achter de deur om niet nogmaals over te gaan tot dergelijk geweld. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging bepleit, acht het hof niet in overeenstemming met de ernst van dit feit.
Het hof acht, alles afwegende, dezelfde straf als de politierechter heeft opgelegd, passend en geboden. Gelet op de geringe draagkracht van de verdachte zal het hof het onvoorwaardelijke gedeelte van de geldboete in termijnen opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 163,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering moet worden toegewezen tot het bedrag van € 100,00 en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat primair de verdachte niet strafrechtelijk aansprakelijk is en subsidiair dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het hof oordeelt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 100,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
25 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. W.M.C. Tilleman en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 september 2019.
mr. S. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.