ECLI:NL:GHAMS:2019:363

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
23-001916-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens zwaar lichamelijk letsel tijdens sportwedstrijd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer tijdens een voetbalwedstrijd op 16 september 2017 in Monnickendam. De tenlastelegging omvatte zowel opzet als mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de feitelijke toedracht van het voorval niet met zekerheid kon worden vastgesteld, aangezien de verklaringen van getuigen sterk uiteenliepen. De scheidsrechter, die als onafhankelijke getuige werd beschouwd, had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de aard van de tackle die de verdachte had uitgevoerd. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001916-18
datum uitspraak: 12 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-250927-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
primairop of omstreeks 16 september 2017 te Monnickendam, gemeente Waterland, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreek (een gebroken kuitbeen en scheenbeen), heeft toegebracht door met zijn, verdachtes, gestrekte be(e)n(en) en geschoeide voet tegen het (onder)been van die [slachtoffer] te trappen;
subsidiairop of omstreeks 16 september 2017 te Monnickendam, gemeente Waterland, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn, verdachtes, gestrekte be(e)n(en) en geschoeide voet tegen het (onder)been van die [slachtoffer] te trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenbreek (een gebroken kuitbeen en scheenbeen) ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiairop of omstreeks 16 september 2017 te Monnickendam, gemeente Waterland, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn, verdachtes, gestrekte be(e)n(en) en geschoeide voet tegen het (onder)been van die [slachtoffer] te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd hij op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte tackle met twee gestrekte benen heeft uitgevoerd, als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Vrijspraak

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 16 september 2017 vond in Monnickendam een bekerwedstrijd plaats tussen het eerste elftal van voetbalvereniging [naam 1] en het eerste elftal van voetbalvereniging [naam 2]. De aangever [slachtoffer] speelde met rugnummer 10 in het team van [naam 2]. De verdachte speelde met rugnummer 5 in het team van [naam 1]. Omstreeks de zeventigste minuut van de wedstrijd kreeg de aangever de bal aangespeeld door een teamgenoot. Hierop zette de verdachte een tackle of sliding in, in de richting van de aangever. De verdachte en de aangever zijn vervolgens op heftige wijze met elkaar in botsing gekomen. Daarbij heeft de aangever breuken in het kuit- en het scheenbeen opgelopen, met grote en langdurige gevolgen voor zijn werkende, sportieve en privéleven.
In deze zaak is de centrale vraag of kan worden vastgesteld dat de verdachte de tackle of sliding met twee gestrekte benen heeft uitgevoerd, en zo ja, of hij daarbij de aangever daarmee opzettelijk (zwaar) lichamelijk letsel heeft willen toebrengen of een aanmerkelijke kans op zulk letsel op de koop toe heeft genomen.
Het hof constateert met de politierechter dat over de exacte toedracht van dit voorval de verklaringen van de diverse getuigen sterk uiteenlopen. Vooral de getuigen die een band hebben met de voetbalclub van de aangever spreken over een tackle of sliding uitgevoerd met twee gestrekte benen, waaraan onder meer is toegevoegd dat de actie van de verdachte niet op de bal (en dus op de man was gericht) en niets te maken had met voetbal. Getuigen die gelieerd zijn aan het team van de verdachte hebben verklaard dat de verdachte met één, niet (volledig) gestrekt been is ingekomen, waaraan onder meer is toegevoegd dat het weliswaar een felle actie van de verdachte was, maar wel één om de bal te onderscheppen. De politierechter heeft voor de bewezenverklaring uiteindelijk beslissend gewicht toegekend aan de verklaring van de scheidsrechter, als de enige ‘onafhankelijke getuige’.
Vastgesteld moet echter worden dat er belangrijke verschillen bestaan tussen enerzijds de verklaring die de scheidsrechter tegenover de politie heeft afgelegd en de informatie die hij heeft ingevuld op het wedstrijdformulier, en anderzijds de verklaring die hij ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd. In eerste instantie gaf hij stellig te kennen dat hij heeft gezien dat de nummer 5 van [naam 1]
vanaf de linkerzijdeeen sliding maakte met twee gestrekte benen vooruit in de richting van benen van de nummer 10 van [naam 2], waarna die laatste vol op de onderbenen werd geraakt, door de lucht vloog en de bal ook werd meegenomen. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij echter onder meer verklaard dat de speler van [naam 1] ‘in zijn beleving’ met twee gestrekte benen vooruit kwam ‘aanvliegen’ en de nummer 10 van [naam 2], die de bal voor zich had liggen en aan de voet had, van
achterenraakte, waarna de nummer 10 werd ‘getorpedeerd’, maar de bal gewoon op zijn plek bleef liggen. Niet is gebleken van omstandigheden die deze wezenlijke verschillen kunnen verklaren, anders dan dat het voorval – in de woorden van de scheidsrechter – zich in een ‘split second’ voltrok. Daarom acht het hof niet verantwoord om aan de verklaringen van de scheidsrechter dezelfde bijzondere bewijskracht toe te kennen als de politierechter.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de precieze toedracht van het noodlottige voorval, of sprake was van het inkomen met één niet (volledig) gestrekt been, gericht op de bal, dan wel een tackle of sliding met twee gestrekte benen, al dan niet gericht op de man, thans niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan, zodat het hof niet toekomt aan het beantwoorden van de tweede vraag of er, kort gezegd, opzet in het spel was. Dit betekent dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.227,18. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.727,18. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 februari 2019.
[…]