ECLI:NL:GHAMS:2019:372

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
200.233.920/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek tot nevenvoorziening in hoger beroep inzake omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw tot het treffen van een nevenvoorziening met betrekking tot de omgangsregeling van haar minderjarige dochter. De vrouw was in hoger beroep gekomen van eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam, waarin onder andere de hoofdverblijfplaats van de minderjarige was vastgesteld bij de man en verzoeken tot vaststelling van een kinderbijdrage en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden waren afgewezen. De vrouw verzocht het hof om de beschikking van 22 november 2017 te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarige bij haar verblijft. De man verzocht het hof om de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

Het hof overwoog dat, volgens de Hoge Raad, een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening ook in hoger beroep kan worden gedaan, zelfs als dit verzoek in eerste aanleg niet aan de orde is geweest. Het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek, aangezien zij tijdig in hoger beroep was gekomen en een nieuwe nevenvoorziening kon verzoeken. Het hof nodigde partijen uit voor een mondelinge behandeling om het verzoek van de vrouw inhoudelijk te bespreken. De beslissing van het hof hield in dat de vrouw ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek en dat verdere beslissingen werden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.233.920/ 01
zaaknummers rechtbank: C/13/606830 / FA RK 16-2520 en
C/13/623597 / FA RK 17-873 (JK/SM)
beschikking van de meervoudige kamer van 12 februari 2019 inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats a] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. K.L. Olthoff te Bussum.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2017 uitgesproken onder zaaknummers C/13/606830 / FA RK 16-2520 en C/13/623597 / FA RK 17-873 (JK/SM) en de beschikking van 22 november 2017 uitgesproken onder zaaknummer C/13/623597 / FA RK 17-873 (JK/SM).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 21 februari 2018 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikkingen van 14 juni 2017 en 22 november 2017.
2.2
De man heeft op 16 april 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 9 november 2018.
2.4
De mondelinge behandeling, die enkel als onderwerp had de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw, heeft op 12 november 2018 plaatsgevonden. De advocaten zijn verschenen.

3.De omvang van het geschil

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2014 te [plaats] , Italië. Het minderjarige kind van partijen is [dochter] , geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ). De rechtbank heeft in de zaak met zaaknummer C/13/606830 / FA RK 16/2520, bij beschikking van 14 juni 2017 - uitvoerbaar bij voorraad – de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] vastgesteld bij de man en daarbij het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderbijdrage ten laste van de man afgewezen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man € 623,- per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling te voldoen. In de zaak met zaaknummer C/13/623597/ FA RK 17-873 (JK/SM) heeft de rechtbank bij beschikking van 22 november 2017 de verzoeken van partijen ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen.
3.2
De vrouw verzoekt - uitvoerbaar bij voorraad - de voornoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2017 te vernietigen en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarige bij de vrouw verblijft als eerste tweemaal per maand op de zaterdag van 11.00 uur tot 21.00 uur, waarbij binnen drie maanden wordt toegewerkt naar een uitgebreide weekend- en vakantieregeling. Onderdeel van deze regeling dient in ieder geval in te houden dat de minderjarige van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de vrouw in haar woning in [woonplaats a] zal verblijven. Tevens verzoekt de vrouw de veroordeling van de man in de kosten van het geding in beide instanties. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw haar verzoeken omtrent partneralimentatie ingetrokken.
3.3
De man verzoekt – voor zover in het onderhavige geschil van belang – de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en haar te veroordelen in de proceskosten zijdens de man, zijnde € 627,-.

4.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.1
Vanwege de intrekking ter zitting van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud ten laste van de man, ligt in hoger beroep nog de vraag voor of de vrouw kan worden ontvangen in haar hoger beroep, nu zij in hoger beroep verzoekt een nevenvoorziening te treffen ten aanzien van de zorgregeling, welke nevenvoorziening in eerste aanleg niet tussen partijen in geschil is geweest.
4.2
De vrouw verzoekt het hof haar hoger beroep ontvankelijk te verklaren. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
4.3
Het hof overweegt als volgt. In de zaak met zaaknummer C/13/606830/FA RK 16/2520 is bij beschikking van 8 maart 2017 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij deze beschikking is de beslissing op de verzoeken ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie, de hoofverblijfplaats en zorgregeling van [de minderjarige] en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, aangehouden. Bij beschikking van 14 juni 2017 heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 4.2 opgemerkt dat de vrouw de rechtbank niet heeft verzocht een zorgregeling vast te stellen tussen haar en [de minderjarige] zodat de rechtbank geen beslissing behoeft te nemen op dit punt. Bij deze beschikking heeft de rechtbank de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man bepaald en een bedrag aan partneralimentatie vastgelegd. De verzochte nevenvoorziening ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft de rechtbank vervolgens aangehouden onder het nieuwe zaaknummer C/13/623597 / FA RK 17-873 (JK/SM). Bij beschikking van 22 november 2017 heeft de rechtbank de verzoeken omtrent de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vervolgens afgewezen.
4.4
Ingevolge hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn beschikking van 23 februari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0201) met name rechtsoverweging 3.4, kan een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Rv ook in hoger beroep voor het eerst worden gedaan. Er bestaat, aldus de Hoge Raad, geen grond die mogelijkheid te beperken tot het geval dat tussen partijen in hoger beroep geschil bestaat over enige door de rechter in eerste aanleg gegeven beslissing. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw kan worden ontvangen in haar hoger beroep tegen de beschikking van 22 november 2017, nu zij tijdig in hoger beroep is gekomen van deze beschikking waarna zij in dat hoger beroep een “nieuwe” nevenvoorziening kon verzoeken.
4.5
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Het hof zal partijen uitnodigen voor een mondelinge behandeling waar het verzoek van de vrouw inhoudelijk aan de orde kan komen. Partijen worden uitgenodigd binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking hun verhinderdata op te geven, waarna het hof een datum voor mondelinge behandeling zal vaststellen. Partijen zijn uitgenodigd uiterlijk veertien dagen voorafgaande aan de mondelinge behandeling het hof te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de omgangscontacten van de vrouw met [de minderjarige] . Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoek als onder 3.2 beschreven;
nodigt partijen uit
- tot het doen van opgave van hun verhinderdata over de maanden maart, april en mei 2019 ter vaststelling van een nadere mondelinge behandeling;
- tot het informeren van het hof uiterlijk veertien dagen voorafgaande aan de datum van de mondelinge behandeling als bedoeld onder 4.5;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. H.A. van den Berg en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 12 februari 2019 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter.