ECLI:NL:GHAMS:2019:3722

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
23-000545-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende openlijk geweld met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was aangeklaagd voor openlijk geweld gepleegd op 2 november 2018 te Amsterdam, waarbij twee slachtoffers, aangeduid als [benadeelde 1] en [benadeelde 2], betrokken waren. De tenlastelegging omvatte onder andere het slaan, stompen en schoppen van de slachtoffers, wat resulteerde in lichamelijk letsel, waaronder blauwe plekken en een hersenschudding voor [benadeelde 2]. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het openlijk geweld jegens [benadeelde 1], maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan openlijk geweld jegens [benadeelde 2]. Het hof heeft de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie, niet voor het bewijs gebruikt, maar heeft wel vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan het geweld. De strafoplegging bestond uit een taakstraf van 40 uren en 20 dagen jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van [benadeelde 1] niet-ontvankelijk werd verklaard en de vordering van [benadeelde 2] gedeeltelijk werd toegewezen. Het hof heeft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat opgelegd ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2].

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000545-19
datum uitspraak: 10 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-217734-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 2 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op de Regulierssteeg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2],
welk geweld bestond uit het een of meermalen
- in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde 1] te slaan en/of te stompen en/of
- die [benadeelde 1] met kracht tegen de muur aan te duwen en/of
- op/tegen het lichaam van die [benadeelde 1] te schoppen en/of te trappen en/of
- het haar van die [benadeelde 2] vast te pakken en/of (vervolgens) aan het haar van die [benadeelde 2] te trekken, waardoor die [benadeelde 2] op de grond valt en/of
- ( ongeveer) negen keer in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde 2] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen, terwijl die [benadeelde 2] op de grond ligt,
terwijl het door haar, verdachtes, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel te weten
- een of meerdere blauwe plek(ken) en/of een of meerdere schaafwond(en) en/of een hersenschudding voor [benadeelde 2] en/of
– een of meerdere blauwe plek(ken) en/of een of meerdere schaafwond(en) voor die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
zij op of omstreeks 2 november 2018 te Amsterdam [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld door:
  • in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam van die [benadeelde 1] te slaan en/of stompen en/of
  • die [benadeelde 1] te duwen en/of tegen een muur te duwen en/of
  • die [benadeelde 2] bij het haar vast te pakken en/of ( vervolgens) aan het haar van die [benadeelde 2] te trekken, waardoor die [benadeelde 2] op de grond valt en/of
  • tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van die [benadeelde 2] te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen dan de kinderrechter komt ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafoplegging, de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen.

Bespreking bewijsverweer

De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting verzocht bij gebrek aan overtuigend bewijs de verdachte vrij te spreken van het haar primair ten laste gelegde feit. Het duw-en trekwerk tussen de verdachte en [benadeelde 1] kan bezwaarlijk als openlijk geweld worden beschouwd. En wat betreft de confrontatie tussen de verdachte en [benadeelde 2], was het opzet van de verdachte slechts gericht op het uit elkaar halen van [benadeelde 2] en medeverdachte [medeverdachte], niet op het plegen van openlijk geweld.
Overigens verzoekt de raadsvrouw de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 2 november 2018 om 04.45 uur uit te sluiten van het bewijs, nu de politie in gebreke is gebleven de verdachte de gelegenheid te bieden gebruik te maken van consultatiebijstand.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal, anders dan de kinderrechter, de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde openlijke geweld jegens aangeefster [benadeelde 1]. Op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden zijn de ten laste gelegde gedragingen jegens [benadeelde 1] niet voldoende duidelijk waarneembaar, waardoor het hof onvoldoende de overtuiging heeft bekomen dat deze zich hebben afgespeeld zoals ten laste is gelegd.
Op de camerabeelden zijn de ten laste gelegde gedragingen jegens [benadeelde 2] wel duidelijk waarneembaar. Zo is onder meer te zien dat de verdachte [benadeelde 2], terwijl zij al weerloos en verslagen op de grond ligt, nog een trap (na) geeft. Voor zover het opzet van de verdachte in eerste instantie al enkel was gericht op het uit elkaar halen van [benadeelde 2] en medeverdachte [medeverdachte] was daar in ieder geval op dat moment geen sprake meer van en heeft zij opzettelijk deelgenomen aan het openlijk geweld jegens [benadeelde 2] door daar significant aan bij te dragen. Ten aanzien van het openlijk geweld gepleegd jegens [benadeelde 2] verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw.
Evenals de kinderrechter zal het hof de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 2 november 2018 om 04.45 niet voor het bewijs gebruiken. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de bespreking van het ter zake door de raadsvrouw gevoerde verweer.

Partiele vrijspraak strafverzwarende omstandigheid

Het hof zal anders dan de kinderrechter en met de advocaat-generaal de verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat het openlijk geweld bij [benadeelde 2] lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, nu niet kan worden vastgesteld dat specifiek het door de verdachte gepleegde geweld het letsel bij [benadeelde 2] heeft veroorzaakt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 2 november 2018 te Amsterdam, met een ander, op de openbare weg, te weten de Regulierssteeg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2],
welk geweld bestond uit het
- aan die [benadeelde 2] trekken, waardoor die [benadeelde 2] op de grond valt en
- ( ongeveer) negen keer in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde 2] slaan en/of stompen en tegen het lichaam te schoppen, terwijl die [benadeelde 2] op de grond ligt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uur subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht, in geval het hof tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, subsidiair een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van minder dan 40 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met de medeverdachte in de nachtelijke uren in de binnenstad van Amsterdam schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld jegens [benadeelde 2]. Daarmee heeft zij de lichamelijke integriteit van [benadeelde 2] geschonden en haar pijn, angst en overlast bezorgd. [benadeelde 2] heeft ten gevolge van het op haar uitgeoefende geweld hoofdpijn en misselijkheid ondervonden. Ook had zij klachten aan haar nek en schouder. Vanwege deze klachten heeft zij zich onder behandeling van een huisarts en een fysiotherapeut moeten stellen. Zij sliep slecht en had concentratieproblemen. Dergelijk openlijk geweld bezorgt niet alleen bij [benadeelde 2] en haar naasten maar ook in de maatschappij gevoelens van onveiligheid. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor een
first offendereen taakstraf voor de duur van 40 uur genoemd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2019 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 februari 2019 waarin het volgende beeld van de verdachte wordt geschetst.
De verdachte heeft een zeer belaste voorgeschiedenis. Zij heeft moeite met het vertrouwen van anderen en moeite zich open te stellen in contact. Het ontbreekt haar aan perspectief en zij heeft de neiging weg te lopen. Bovendien is sprake van middelengebruik. De verdachte woont thans (civielrechtelijk) gesloten.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert aan haar, indien zij schuldig wordt bevonden, een werkstraf op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming toegelicht dat de verdachte thans met een machtiging uithuisplaatsing in een woongroep van Spirit woont, dat haar dat goed af gaat en dat zij weer naar school gaat. Er is al veel hulpverlening en begeleiding voor de verdachte. Het wordt niet noodzakelijk geacht dit ook in een strafrechtelijk kader op te leggen. De Raad voor de Kinderbescherming blijft bij eerder genoemd advies tot het opleggen van een werkstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf bestaande uit een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
In hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht ziet het hof, gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel of een geheel voorwaardelijke taakstraf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze heeft betrekking op immateriële schade en bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] volledig wordt toegewezen met toekenning van wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de benadeelde partij [benadeelde 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat er psychische schade is ontstaan en daarom verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren dan wel het schadebedrag te matigen.
Het hof overweegt dat de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade aan de benadeelde partij [benadeelde 1] zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 1.679,49 en bestaat uit
materiële schade te weten € 379,49 ( reiskosten € 221,24, vervangen van sleutels € 82,00 en kosten behandeling fysiotherapeut € 76,25)
en immateriële schade ter hoogte van € 1300,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 700,00 (materiële schade € 200,00 en immateriële schade € 500,00) en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen voor zover deze betrekking heeft op het vervangen van sleutels en de kosten voor behandeling door de fysiotherapeut en immateriële schade tot een bedrag van € 1000,00, met toekenning van wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de vordering moet worden afgewezen voor zover deze het vervangen van sleutels betreft enziet op de gemaakte reiskosten. Ten aanzien van de reiskosten zou de benadeelde partij subsidiair niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering en zou meer subsidiair het schadebedrag moeten worden gematigd.
Voor zover de vordering ziet op de gestelde immateriële schade moet deze eveneens worden afgewezen, ofwel moet de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard worden in de vordering dan wel moet het schadebedrag gematigd worden nu de benadeelde partij [benadeelde 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat er psychische schade is ontstaan. Ook heeft de raadsvrouw het hof verzocht af te zien van hoofdelijke toewijzing.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden en kosten heeft moeten maken ter vervanging van haar sleutels. De verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 82,00 zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten overweegt het hof als volgt. Voor zover de benadeelde partij aanspraak heeft gemaakt op zogenaamde ‘verplaatste schade’ verklaart het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De gestelde schade – bestaande uit reiskosten in verband met bezoeken aan medische hulpverleners – die derden (de ouders) ten behoeve van de meerderjarige benadeelde partij hebben gemaakt, is niet aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f, eerste lid, Sv (oud).
Ten aanzien van de kosten voor behandeling door een fysiotherapeut stelt het hof vast dat de benadeelde partij deze onvoldoende heeft onderbouwd. Om deze reden kan de benadeelde partij daarom ook in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof tot slot voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering tot immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof ziet in hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht geen aanleiding de verdachte niet hoofdelijk voor het gehele bedrag te veroordelen in het betalen van de schadevergoeding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
20 (twintig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 82,00 (tweeëntachtig euro) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffert voor de verdachte komt te vervallen indien en zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 november 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2019.
=========================================================================
[…]