Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 april 2018. De verdachte, geboren in Turkije in 1958, was eerder veroordeeld voor sociale zekerheidsfraude. Het hof oordeelde dat de opgelegde taakstraf in eerste aanleg niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten. De verdachte had gedurende een lange periode opzettelijk nagelaten om noodzakelijke gegevens over zijn onroerend goed in Turkije te verstrekken aan de sociale dienst, wat leidde tot een benadelingsbedrag van meer dan € 50.000,-. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, waardoor het vertrouwen in het sociale zekerheidsstelsel ernstig is geschaad. De advocaat-generaal had eenzelfde straf als in eerste aanleg gevorderd, maar de raadsman pleitte voor een voorwaardelijke straf, gezien de omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op een gevangenisstraf van elf maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de taakstraf en opnieuw recht gedaan.