ECLI:NL:GHAMS:2019:3804

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
23-002786-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingfraude en valsheid in geschrift met ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2018. De verdachte, geboren in 1989 en thans zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden en een ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder voor drie jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de gevangenisstraf verhoogd naar 21 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdachte was schuldig aan belastingfraude door opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te doen en het vervalsen van facturen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de rol van de verdachte als feitelijk leidinggever van meerdere bv's. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen in het belastingsysteem en dat de goede werking daarvan in het geding is gekomen. Daarnaast is de verdachte ontzet van de uitoefening van het beroep van bestuurder voor drie jaren, om de maatschappij te beschermen tegen herhaling van dergelijk gedrag. De op te leggen straffen zijn gegrond op diverse artikelen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002786-18
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
VERSTEK (niet gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845051-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straffen en de motivering daarvan – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de overwegingen onder het kopje ‘Benadelingsbedrag’, op pagina 7 van het vonnis (beginnend met ‘De officier van justitie’ en eindigend met ‘€ 127.882,09’), niet overneemt.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden met aftrek van het voorarrest en een ontzetting van de verdachte van de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder, feitelijk bestuurder of aandeelhouder van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van drie (3) jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan zeven (7) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren, en een ontzetting van de verdachte van de uitoefening van het beroep zoals door de rechtbank opgelegd. De advocaat-generaal heeft daartoe ter terechtzitting in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan
van een benadelingsbedrag van € 127.882,09, omdat bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het grootschalige karakter van de fraude ook al zijn niet alle opzettelijk onjuist
gedane aangiften in de tenlastelegging opgenomen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en
de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, onder meer als feitelijk leidinggever van meerdere bv’s, schuldig gemaakt aan belastingfraude door tussen 2015 en 2016 opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te doen waarbij de verdachte fictieve bedragen aan omzet en voorbelasting opgaf, met als gevolg dat de verschuldigde omzetbelasting te laag werd vastgesteld en ten onrechte voorbelasting werd uitbetaald. De verdachte heeft hierbij puur uit financieel gewin gehandeld. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is gebaseerd op
het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan
in beginsel tot uitbetaling overgaat. Daarvan heeft de verdachte misbruik gemaakt. Ook heeft de
verdachte twee facturen vervalst/valselijk opgemaakt en deze aan de Belastingdienst toegezonden ter onderbouwing van geclaimde voorbelasting. Hiermee heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof niet alleen gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude, maar ook naar
de andere door de verdachte gepleegde strafbare feiten.
Beroepsverbod
De verdachte heeft als middellijk dan wel onmiddellijk aandeelhouder en bestuurder van diverse bv’s omzetbelastingfraude gepleegd door onterecht voorbelasting te claimen. Alleen al de wijze waarop dit
is gebeurd is reden aan de verdachte een beroepsverbod op te leggen. Daarnaast heeft hij, als onderdeel van het feitencomplex, namens de bv’s ook facturen vervalst en aan de Belastingdienst gestuurd. Om de maatschappij te beschermen tegen het gevaar van herhaling zal het hof de verdachte ontzetten van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de periode van drie jaar, conform artikel 28, eerste lid, onder 5° juncto 235 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een ontzetting van de verdachte van de uitoefening van een beroep van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 36, 51, 57, 63, 225 en 235 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en ontzetting van de verdachte van de uitoefening van een beroep en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht,
voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder of feitelijk bestuurder van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de advocaat-generaal een afschrift van het arrest verstrekt aan de Kamer van Koophandel.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2019.
Mr. A.M. van Amsterdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.