In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2018. De verdachte, geboren in 1989 en thans zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden en een ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder voor drie jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de gevangenisstraf verhoogd naar 21 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdachte was schuldig aan belastingfraude door opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te doen en het vervalsen van facturen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de rol van de verdachte als feitelijk leidinggever van meerdere bv's. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen in het belastingsysteem en dat de goede werking daarvan in het geding is gekomen. Daarnaast is de verdachte ontzet van de uitoefening van het beroep van bestuurder voor drie jaren, om de maatschappij te beschermen tegen herhaling van dergelijk gedrag. De op te leggen straffen zijn gegrond op diverse artikelen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Wetboek van Strafrecht.